Wat betreft de tapes gemaakt door de eerste generatie Nederlandse videokunstenaars, dreigt nu het werk van de videopionier Livinus van de Bundt verloren te gaan. Op het moment wordt bij Montevideo in Amsterdam gewerkt aan een restauratie- en conservatieproject. Daarnaast worden voorbereidingen getroffen voor een grote overzichtstentoonstelling van Livinus' werk in de Vleeshal te Middelburg, medio '86.
Livinus was de eerste kunstenaar in ons land die met behulp van de videotechniek abstracte beelden creëerde. Zijn interesse voor video kwam voort uit een behoefte om aan licht vorm te geven. Die behoefte loopt als een rode draad door zijn hele oeuvre. Na een aantal jaren experimenteren met schilderen en grafiek, ging in zijn latere werk de techniek een steeds grotere rol spelen en bleek hij een ingenieus autodidact.
Livinus, geboren in 1909, begon op zijn veertiende jaar met schilderen. Hij ging in 1937 voor een jaar naar Atelier 17 te Parijs, de grafiekschool van Bill Hayter waar op dat moment veel met nieuwe technieken geëxperimenteerd werd. In Atelier 17 stonden de ruimtelijke eigenschappen van de prent centraal. Hayter onderhield contacten met de Surrealisten, veel coryfeeën uit de moderne kunst verbleven voor bepaalde tijd op Atelier 17 onder andere Picasso, met wie Livinus bevriend was. Beïnvloed door Picasso, de Surrealisten en het onderwijs van Hayter, stelde hij in 1938 abstract werk ten toon, lagen papier met schroeiplekken en ingebrande gaten. Negatieve kritiek hierop bracht Livinus ertoe om zijn kunstwerken te vernietigen.
Een jaar later stopte hij met schilderen omdat hij ontevreden was met kleur en verf. Ik bereikte te weinig de brille die ik voor mijn geestesoog zag, heeft hij eens gezegd. Hij zou voorlopig graficus blijven en in zijn prenten het licht proberen te tonen door middel van zwart-wit tegenstellingen. Het vooroorlogse werk dat hij na 1938 maakte is figuratief en weinig revolutionair, maar na de Tweede Wereldoorlog pakte hij de draad die hij in 1938 had laten vallen, weer op. Wellicht gebeurde dit onder invloed van de Informele Kunst
In 1957 werd het grafisch werk van Livinus tentoongesteld in het Stedelijk Museum. Zijn vormentaal doet denken aan Picasso en de Surrealisten. Zwarte convexe figuren bevinden zich op een witte ondergrond en de contouren binnen deze figuren zijn als witte lijnen uitgespaard. De eenvoudige vormen en het reliëf, ontstaan door een combinatie van hoog- en diepdruk, maken de prent tot een levendig geheel.
Eind jaren vijftig ging hij over op een ander medium: de fotografie. LIVINUS was onder de indruk geraakt van de abstracte foto's van PIM VAN OS. Deze maakte zogenaamde Luminogrammen; abstracte foto's waarbij uitstraling, speling en beweging van het licht hoofdmotief zijn.1) LIVINUS ging ook abstracte foto's maken maar volgens een ander technisch procédé dan PIM VAN OS. LIVINUS had uitgevonden dat men door een staaf van glasvezel licht kon laten stromen en gebruikte deze vondst door met een dergelijke staaf licht aan te brengen op een lichtgevoelige film. Naarmate de staaf langer op een plek gehouden werd, ontstonden er lichtere kleuren. De stijl van zijn fotografisch werk zou het best omschreven kunnen worden als Informeel: de vlekachtige vormen zijn niet direct herkenbaar, er zijn structuren te zien die ie in de natuur tegen zou kunnen komen. De contouren zijn soms scherp, soms vaag en de composities zijn meestal harmonieus.
De volgende fase in zijn werk was die van het toevoegen van beweging aan de beelden. Hij deed dit op veel manieren. Bij sommige objecten gebruikte hij zijn abstracte foto's als beeldmateriaal, bijvoorbeeld bij de continue projectie van diaseries of bij de Discovisie. Discovisie was een beeldplaat avant la lettre: door middel van een elektronische cel aan de arm van een draaitafel, werden signaaltjes doorgegeven aan een projectie-apparaat, waar ruim honderd diabeeldjes werden afgetast, die zich bevonden op eenzelfde formaat schijf.2) De beelden die LIVINUS kon produceren met zijn zogenaamde Lumodynamische Machine, deden denken aan zijn fotografisch werk. De machine, waar twee versies van bestaan hebben, was een apparaat opgebouwd uit lenzen , lampen en elektronica dat met een toetsenbord bediend kon worden. Door het indrukken van verschillende knoppen verscheen er steeds weer een andere compositie op een projectiescherm. Dan waren er nog de zogenaamde Chronopeinture, metalen kasten met stukken gekleurde kunststof, die belicht werden. Het geheel binnenin kon bewegen en de kasten waren voorzien van een glazen venster, waardoor strakke, geometrische vormen te zien waren. Het principe van de Chronopeinture lijkt enigszins op dat van een caleidoscoop.
LIVINUS was één van degenen die zorgde voor een nieuwe impuls die de lichtkunst in de jaren vijftig kreeg. Hij inspireerde zich niet zozeer op zijn collega's uit de jaren vijftig maar zag zichzelf eerder als iemand die in de lijn van het BAUHAUS en het Constructivisme werkte. Ook met de Stijlgroep voelde hij zich verwant. Hiervan getuigt onder meer het feit dat hij van plan was samen met RIETVELD de verlichting van de schouwburg in Amersfoort te verzorgen. RIETVELD stierf echter voordat ze iets aan de opdracht gedaan hadden.
Dit project is karakteristiek voor de ideeën die LIVINUS had over de toepassing van zijn lichtapparaten. Hij meende dat ze bij uitstek geschikt waren om als onderdeel van architectuur te functioneren en dat er zo weer een mogelijkheid ontstaan was om beeldende kunst en architectuur te integreren. Dit idee is misschien gedeeltelijk geënt op één van de theorieën van de Stijlgroep dat architectuur een synthese van alle kunsten was.3) Bovendien dacht LIVINUS dat lichtkunst als onderdeel van de stedenbouw een goed alternatief zou zijn voor het visuele kabaal en met haar therapeutische werking de leefsfeer in de stad zou verbeteren.
In de jaren zestig begon LIVINUS met het combineren van beeld en geluid. Hij raakte geïnteresseerd in muziek door de werkzaamheden van zijn zoon JEEP, die drummer was in een band. Hij verdiepte zich in de correspondentie van licht en kleur met het ritme van beatmuziek. Dat resulteerde in een lichtinstallatie die hij vervaardigde voor de band van JEEP. Op het ritme van de drums flitste een aantal spots van een bepaalde kleur aan en uit.
In 1970 ging hij bij INTERMEDIA in Vancouver experimenteren met het medium video, dat hij in 1965 had leren kennen tijdens een ontmoeting met NAM JUNE PAIK. Vooral de volgende eigenschappen van de videotechniek trokken hem aan: elektronische beeldmanipulatie, snelle reproductie en de mogelijkheid beeld en elektronische klanken synchroon te componeren. Zijn tapes bestaan uit reeksen abstracte beelden die van kleur en vorm veranderen analoog aan de muziek. Op de tape Moirée (1972) die hij samen met JEEP maakte, vervormen en verkleuren de beelden tegelijk met de klanken van psychedelische, melodische muziek (in tegenstelling tot de tape Vijftig uit Twee (1978), daar verandert het beeld op het ritme van de drums). De beeldstructuur verloopt van een geometrisch naar een golvend patroon. Vooral de overgang van verschillende vormen en de mooie kleurencombinaties, maken de tape tot een esthetische belevenis.
LIVINUS zag video niet alleen als middel om op efficiënte wijze licht en geluid te bewerken. Hij dacht dat creatief gebruik van video het publiek zou aanzetten tot een kritischer houding tegenover de wegwerp-informatie van de televisie, wat volgens hem tot een nieuw verlangen naar harmonie zou leiden.
Video zou het laatste medium zijn voor LIVINUS om aan het licht vorm te geven. Hij hoopte daarvoor ooit de computer te gebruiken, maar stierf voor die tijd. In 1979.
1) Carla van der Stap Biografie van Pim van Os, in: De geschiedenis van de fotografie, in monografieën en thema artikelen, Samson, Alphen a/d Rijn 1984
2) C. van Adrichem Video relatie beeld en geluid, bewegende licht- en geluidschilderingen van Livinus en Jeep van de Bundt, Leiden
3) Sergio Polano De Stijl/Architectuur = Nieuwe Beelding, in: De Stijl 1917-1931, Meulenhof/Landshoff, Amsterdam 1982
Mocht u hieruit willen citeren: Rajandream, Marie-Adèle. "Livinus en het Licht." Mediamatic Magazine vol 0 # 0 (1985).