De drie kunstenaars nemen met hun werk de positie van ‘de ander’ in en tonen dat ‘de hel’ niet alleen bestaat uit een externe dreiging, maar juist ook uit een interne dreiging. Vanuit verschillende brandpunten van politieke onrust tonen zij in feite een universeel gegeven dat zich in verschillende maatschappelijke contexten manifesteert, namelijk dat het van overheidswege beschermen van de ‘eigen’ cultuur evengoed militaristische of zelfs bedreigende vormen aan kan nemen. De kunstenaars in L’enfer, c’est les autres, de Turkse Köken Ergun (Istanbul 1976), de Bosnische Sejla Kameric (Sarajevo 1976), en de Israëlische Gal Kinan (Beer Sheva 1971), zijn de actoren in deze brede cultureel/politieke discussie.
In de werken die Köken Ergun in SMBA laat zien, wordt de verhouding tussen religie en staat in de Turkse samenleving van verschillende kanten belicht. Untitled (2004) verbeeldt de problematiek rond de Islamitische hoofddoek vanuit een persoonlijk perspectief.
Sejla Kameric’ werk Bosnian Girl (2005) toont de breekbare positie van de Bosnische culturele identiteit. Niet alleen binnen de Joegoslavische context maar ook door de ogen van de Westerse ‘beschermer’.
Gal Kinan stelt in haar werk de verhouding tussen het individu en de staat aan de orde. Daarbij is de militaristische, patriarchale traditie van de Israëlische cultuur haar belangrijkste uitgangspunt.