In de magische vertelling Starbook beschrijft de Nigeriaans-Engelse schrijver Ben Okri een nomadische stam die bezeten is van kunst:
“Iedereen in de stam was een kunstenaar. Zij werden geboren in kunst, en ze werden
geboren uit kunst. Kunst verwekte hen, kunst baarde hen, kunst voedde hen, kunst hielp hen te groeien, ondersteunde hun leven en leidde hen naar machtige mysteries en naar verlichting. (…) In de kunst werden ze oud, zij stierven van kunst en werden begraven in kunst. En in kunst werden zij herinnerd en onsterfelijk gemaakt, in de grote rituelen en initiaties van de stam,door voortdurende oefening en vernieuwing. Kunst was hun God en hun duivel. Hun vernietiging en hun herschepping. (…) Kunst was hun godsdienst, wetenschap, droom, kwelling, verleiding, ontspanning. Kunst was hun hel en hun hemel.” (Ben Okri, Starbook, a magical tale of love and regeneration, Rider 2007, pag 94, vertaling Bart Top)
Zo extatisch de rol van kunst is voor deze gefingeerde stam, zo nuchter lijkt op het eerste gezicht de positie van kunst in Nederland: kunst die zich afspeelt in gesubsidieerde concertzalen en theaters, kunst die aan de muur hangt in goed bewaakte musea. Natuurlijk: de diepere betekenis van kunst voor het leven kennen wij ook, net als de dynamiek van het leven tussen kunst en in kunst. Wie werd er niet verwekt bij de favoriete muziek van een vader of moeder? Wie kan er opgroeien zonder te dansen? Wie ontsnapt aan de beelden die visuele media on demand of ongevraagd over ons uitstorten? Maar tegelijkertijd is het speelvlak van vooral de gesubsidieerde kunst erg klein geworden. Sommigen zien de kunst als een bedreigd bastion, aangevallen in de flanken door de eisen van de politiek, de invloed van de commercie en de verkleuring van de bevolking. Volgens anderen is een groot deel van de gesubsidieerde podiumkunst niet meer dan een vorm van monumentenzorg. Hoe dan ook, ‘something is rotten’, daar heeft het alle schijn van.
Dit essay gaat daarom niet alleen over diversiteit, en al helemaal niet over kwesties als het opheffen van discriminatie en achterstelling, het wegwerken van achterstanden, ook al zijn dit op zich menselijke motieven om de kunstwereld te willen veranderen. Om het geheim van de diversiteit te ontraadselen moet het juist over kunst, over wat er met de kunstwereld aan de hand is, gaan. Die ophef over kunst en diversiteit, is dat een manier om andere brandende vragen te overschreeuwen? Is ‘de’ kunst iets kwijtgeraakt?
Dit essay bestaat uit een drieluik waarin een verbinding gelegd wordt tussen die algemene kwestie en het vraagstuk van diversiteit. Om dat te kunnen doen, gaan we eerst op verkenning naar twee visies op diversiteit in de kunst. Daarna volgt aan de hand van een discussie in de beeldende kunst de introductie van een nieuw para- digma. Om vervolgens – met als voorbeeld de theatersector – te kijken naar de verschuivingen en toevoegingen in de podiumkunst vanuit de cultureel diverse groepen en andere, autochtone makers.