Geen enkel vervoermiddel wordt zo met Nederland geassocieerd als de fiets. Toch fietsen we pas zo'n 150 jaar en is de fiets niet eens een Hollandse uitvinding. Franse en Engelse technici waren de eerste fietsenbouwers; de 'vélocipède' met het enorme voorwiel was lang het favoriete model. Die grote fietsen waren instabiel en daardoor levensgevaarlijk; als er een tak of dier voor de wielen kwam, sloeg de berijder direct over de kop.
Dat blijkt ook uit het verhaal van een pionier, die een hoge fiets uit Engeland haalde. 'Het is moeilijk te bewijzen', schreef Charles Boissevain eind negentiende eeuw, 'maar ik geloof, dat ik onder de allereersten geweest ben, die hier in Holland op een tweewieler gereden hebben. Toen ik in 1867 of 1868 mijn Bone-shaker - zooals die ratelende, hossende, zware wielen genoemd werden - van Londen medebracht, hadden de heren der douane zulk een raar werktuig nooit gezien. Opstijgende, reed ik naar het station en de Rotterdammers keken mij met open monden aan, wat voor een Amsterdammer een fier ogenblik was. Weldra kreeg ik echter een koolstronk tegen het achterwiel. Dit veroorzaakte een minder fier ogenblik.'
Gelukkig werd de hoge ongeluksfiets al snel vervangen door het model dat wij nu kennen, met kettingaandrijving en even grote wielen. De rest is, zoals men zegt, geschiedenis. De fiets maakte een stormachtige opmars als ideaal vervoersmiddel in het vlakke Nederland: in 1901 had één op de 38 Nederlanders een fiets, in 1930 was dat al één op 2,5, en het aantal zou alleen maar toenemen.