Karel Appel schilderde, ook volgens eigen zeggen, nooit de abstractie, al benadert zijn werk dat wel sterk. Er zijn altijd herkenbare figuren te ontdekken, of dit nu mensen, dieren of zonnen zijn.
Tijdens de Cobraperiode (vanaf 1948) schilderde Appel simpele vormen met stevige contourlijnen, opgevuld door felle kleuren.
Zijn werk hoort bij de Moderne kunst en de schilderstijl abstract expressionisme van de Europese kunststromingen.
Onderwerpen waren vriendelijke onschuldige kindwezens en fantasiedieren. Hij liet zich daarbij beïnvloeden door de manier waarop geestelijk gehandicapten tekenen en schilderen, iets wat in die tijd revolutionair genoemd mag worden. Het werk van Appel gaf aanleiding voor opmerkingen zoals "dat kan ik ook". De stijl van kindertekeningen vult Appel aan met de stijl van maskers uit Afrika.
Later liet Appel de samenhang van vorm en kleur los. Hij werkte met meestal zwarte contourlijnen om figuren aan te duiden. Vaak gebruikte hij voor die contouren ongemengde verf, direct uit de tube geknepen.
Maar hij leek zich weinig van de contouren aan te trekken met de kleur die hij aanbracht om de figuren vorm te geven. De kleuren verspreiden zich buiten de contour, waardoor de kleurvlakken een eigen leven schijnen te leiden, los van de contour. Andersom dringt de kleur van de achtergrond vaak de figuur binnen. Zo ontstaat een voortdurende illusie van beweging in het werk.