Wat deze elementen met elkaar gemeen hebben is dat ze zich begeven op een overgang: tussen het echte en het geconstrueerde, het origineel en de reproductie, tijdelijkheid en permanentie. Het ligt dus voor de hand om het werk van Kentgens te bezien vanuit een discours dat al decennia lang inspeelt op de aard en status van de kunst in termen van materiële en immateriële waarde, esthetiek en houdbaarheid. Planten op sokkels, sculpturen uit wegwerpmaterialen en functieloze tentoonstellingswanden kunnen worden geïnterpreteerd als een conceptuele benadering van “het kunstwerk als zodanig” en een tong-in-cheek methode om de grenzen ervan opnieuw aan de orde te stellen.
Hoewel dergelijke principes onderhuids aanwezig zijn, worden ze uiteindelijk ingezet met een ander doel. Kentgens zoomt in op details uit het dagelijks leven, zoals die zich maar even, in het voorbijgaan aandienen. Een toevallige constellatie van dingen waar je blik op valt, een dode vlieg tussen het stof op de vloer. De waarde van dergelijke zaken in termen van esthetische of emotionele betrokkenheid is altijd persoonlijk, afhankelijk van omstandigheden en dus -in tijd- onhoudbaar.
De schijnbare terloopsheid waarmee Kentgens zijn sculpturen presenteert toont aan dat de toekenning van waarde betrekkelijk is; een mentale constructie van voorbijgaande aard in een ruimte die, in dit geval, letterlijk continu in beweging is en waarbinnen de dingen door iedereen anders worden gezien.