Zouden choreograaf Emio Greco en dramaturg Pieter C. Scholten de partituur van de laatste strijkkwartetten van Beethoven wel eens gezien, bestudeerd of gehoord hebben, of misschien zelfs met vrienden gespeeld hebben? Bij hun laatste productie HELL krijg je niet echt het gevoel dat zij Beethoven ooit serieus herkend hebben als de beste componist aller tijden. Eerder dat zij hem herkennen in de Oude Dove Meester met de hoorn aan zijn oor, die van van TATATATAA tot TATATATAA, de meester van de clichés, van Alle Menschen werden Brüder tot aan de intro van de Vijfde Symfonie. Want in HELL wordt Beethoven op een huiveringwekkende manier ingezet.
Dat gebeurt nadat het eerst een zoeken is geweest naar de weg naar de hel. Ondanks het feit dat de poort der hel op het toneel staat, lukt het niet erg de weg ertoe te vinden. Gloeilampjes worden los- en weer vastgedraaid, Beckett wordt als getuige geroepen, een playback-show wordt opgevoerd, maar pas na zo'n anderhalf uur lukt het om de hel te doen losbarsten en de misschien toch wat verslapte aandacht van het publiek weer bij de les te krijgen. Dan klinkt plotseling dat TATATATAA, TATATATAAA, en met die magistrale, imaginaire paukenslagen van Beethovens Vijfde Symfonie zijn we met een klap in de HELL beland.
De Hel is of de ander, of je bent het zelf, of het is Béjart
De Hel is de ander, zei Sartre, maar bij Greco & Scholtens HELL zou Dantes Goddelijke Komedie de inspiratie geweest zijn. Daar zag je niet veel van terug. Dantes hel bevat de overbekende beelden van een apocalyptische hel vol met regens van vuur en stenen, met voortdurende pijnen en geestelijke kwellingen. Maar in dat typische Greco-aanse, met armen zwiepende draaien van de schouder dat steeds weer eindigde in een stille beweging als van het standbeeld van een Griekse speerwerper kwamen die kwellingen niet echt ter sprake.
HELL was eerder een aangename tijdpassering naar een doorbraak die dan toch nog onverwachts kwam. En toen pas echt duidelijk maakte dat iedere hel ook maar het resultaat van de eigen kleine vooroordelen is. Want niet een van de personages van de grote Dante, maar een kleinburgerlijke collega van Greco & Scholten mocht hier de rol van de boef spelen. Niet in de grote filosofie of literatuur, maar in de bourgeoisie-kunst van de laatste eeuw hadden ze de ware hel gelokaliseerd. Plotseling verscheen de gestalte van Maurice Béjart voor de Poorten der Hel. Deze leider van het Ballet van de XXste Eeuw, ooit fameus voor zijn schokkende performances, groeide in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw uit tot een wereldnummer in soft-porno en superbe kitsch. Niemand is zo brutaal geweest in het versieren en vervolgens verdonkeremanen van de grote muzikale klassiekers in wat hij als "ballet" presenteerde. Hij haalde de scherpe kantjes van de klassieke muzikale meesterwerken en bewerkte ze allemaal zo, dat wat ooit revolutionaire kunst was, werd ontmaskerd als Kitsch met een hoofdletter. Even vulgair als geniaal verschrompelden alle klassiekers in zijn handen tot achtergrond voor zijn idiote choreografie. Hij kleedde de eeuwige meesterwerken uit en hulde ze in het transparante ondergoed van zijn sensuele dansers.
Deze Béjart wist de wat rafelige postmoderne parade van Greco & Scholten zowaar plotseling te betoveren. In een persiflerende choreografie stegen de zeven dansers plotseling tot grote hoogte. Op de klanken van Beethoven doken ze ter aarde, dubbel gevouwen als door een stormwind neergeslagen riet rondom een vijver, dat met de pluimen heen en weer dobberde in het water. Als een hommage aan Béjart en de Pre-Rafaëlitische schilderkunst leken de naar de aarde geplooide lichamen de zware schuld van de Val van de Mens te moeten dragen.
De HELL dat is het Inferno van de bourgeois-cultuur met Beethoven
Als HELL ergens door gekarakteriseerd wordt dan is het wel door de voortdurende onderbrekingen, hernemingen en perspectiefwisselingen. Kennelijk met de gedachte om in een heftige terugblik het eigen werk-tot-dan-toe samen te vatten. Choreografisch lijkt dat allemaal wel te kloppen: afgebroken bewegingen, geciteerde pasjes, veel herkenbare citaten, het blijft de charme en aantrekkingskracht behouden. Maar dramatisch komt er voortdurend een kink in de kabel. De snelle, onverwachte en abrupt afgebroken en nieuwe opgepakte onderbrekingen treffen geen doel. Niet de bewuste ingreep, maar de willekeur ervan overheerst.
En daar zit 'm ook net de crux. Greco & Scholten gebruiken wel heel gemakkelijk een cliché van Beethoven om de hel vorm te geven. De HELL dat is de bourgeois cultuur, de HELL dat is de eeuwig opdravende Beethoven, de HELL dat is eigenlijk toch weer de ander... Maar dat is een gedeeltelijke misrekening, omdat juist Beethoven specialist is in wat het specifieke karakter van deze productie is: die voortdurende hernemingen. Vooral zijn laatste strijkkwartetten, met die ultieme onvoorspelbaarheid, zijn een mooi instrument om al die losse eindjes, fragmenten en stukjes-en-beetjes te bewerken. Prachtig hoe hij andantes, scherzi, allegri en verdere delicate bewegingen door elkaar husselt en de eruit te voorschijn schietende brokstukken quasi-ongeordend en met wat pauzes gelardeerd aaneenplakt. Nu ja, Beethovens laatste strijkkwartetten hebben natuurlijk niets van een "potpourri", maar zijn methodiek "lijkt" er wel op, of "doet er aan denken", of "geeft zo'n indruk" alsof hij een samenvatting geeft van alles wat hij eerder had gecomponeerd.
Beethoven overstijgt zich zelf in zijn strijkkwartten. Het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend, al die vreemde wegen die hij betreedt. Het is grandioze muziek, deze karrevracht van geniale muzikale inspiratie die, naarmate je haar voorbij laat stromen, steeds raadselachtiger wordt, en tenslotte je als onbegrijpelijk geniaal blijft bezighouden. Deze kwartetten zijn helemaal zichzelf, en tegelijk bevatten ze verwijzingen naar alles wat Beethoven eerder uitdacht en componeerde. Alles helemaal in tegenspraak met wat filosofen wel beweren, dat als je in je denken belangrijke stappen vooruit en omhoog bent gegaan je de ladder die je ervoor gebruikte het best maar kunt vergeten. Beethoven kijkt juist bewust terug, verwerkt zijn oude stukken als het ware virtueel en laat de echo ervan terugkeren in allerhande details.
In zijn geniale esthetica is Beethoven heel klassiek ouderwets bezig, maar tegelijk kondigen zich hier de eerste contouren van de postmoderne verbrokkelde toonzetting aan. Als Greco & Scholten zich op die Beethoven hadden geconcentreerd, zouden ze op z'n minst de valkuil van het willekeurige fragmenteren hebben kunnen vermijden.
Ludwig van Beethovens laatste strijkkwartetten
Maar voor Greco & Scholten vormt de bourgeois-cultuur nu eenmaal de hel. En omdat ze niet kunnen en willen omgaan met de theatrale cultuur van de bourgeoisie komen ze als vanzelf in botsing met Beethoven. Ze herkennen het onderscheid tussen Beethoven of Béjart niet echt, allebei zijn ze portier van de hel. Béjart doorzien ze en kunnen ze persifleren, maar met Beethoven kunnen ze niet uit de voeten. Ze zetten hem in als boeman, maar begrijpen niet dat juist hij op hen zijn wraak neemt en al hun werk een gevoel van onmacht opdringt. Van Beethoven hadden Greco & Scholten kunnen leren hun onderbrekingen en hernemingen niet als een loos spel in het luchtledige uit te voeren, maar als een methodische noodzaak toe te passen.
Daarom wint Beethoven uiteindelijk toch. Niet met zijn TATATATAAA, maar met zijn ragfijne subtiliteiten uit zijn vioolkwartetten die als vanzelf bij iedere interventie van Greco & Scholten doorklinken. Niet als stimulans, maar eerder als verwijt aan de oppervlakkigheid ervan. Wat Beethoven neerpende, daar is niks bourgeois bij, in dat langzaam steeds vermoeiender handschrift liet hij verfijnde tekeningen in de allerverlichtste ritmische achtervolgingen verwaaien. In zijn harmonische klankkleuren, even persoonlijk als gedistingeerd op afstand, is er geen sprake van een HELL met hoofdletters. Beethoven tovert je iets voor waarin hemel en hel tezamen de mooiste wereldverzaking laten klinken die er bestaat.