De Franse keizer Napoleon Bonaparte, een echte strateeg, werd in 1810 de baas in Nederland. Hij wilde de zeventiende-eeuwse Hollandse Waterlinie drastisch verbeteren. En hoewel Napoleon in 1815 verjaagd werd, besloot Nederland zijn Nieuwe Hollandse Waterlinie toch te bouwen.
Zeventig jaar duurde de aanleg ervan. Bevelhebbers konden de linie onder water zetten om vijandelijke troepen tegen te houden. Het water liep door sluizen en kanalen de weilanden in en was ongeveer 40 centimeter diep. Niet diep genoeg om doorheen te varen, maar te diep om doorheen te rijden. Langs linie bouwden ingenieurs forten om vijanden alsnog uit te schakelen.
De Nieuwe Waterlinie is in oorlogstijd niet echt nuttig geweest. Drie keer werd de linie onder water gezet: in 1870, 1914 en 1939. Helaas bleken de verdedigingswerken telkens hopeloos verouderd. In 1870 waren de forten bijvoorbeeld niet bombestendig. En zodra dat probleem verholpen was, kwamen er sterkere bommen.
In 1914 waren de forten dus nog steeds niet veilig. Een officier schreef in 1915: ‘De oorlog leert ons zóóveel nieuws. We werken, we werken maar door.’ Maar nieuwe betonnen versterkingen bleken in 1940 alweer volstrekt zinloos: Duitse piloten vlogen de forten gewoon voorbij.
Na de Tweede Wereldoorlog was het gedaan met de linie als verdedigingswerk. De forten werden ontmanteld en kregen allerlei maatschappelijke functies. Zo werden ze in de loop van de twintigste eeuw gebruikt als conferentieoord of peuterspeelplaats, maar ook als opslagplaats voor vuurwerk en uitvalsbasis voor muskusrattenbestrijders.