Opmaat naar de kou
De alarmerende berichten uit de landen om ons heen ontketenen in Nederland al vóór de oorlog een run op gasmaskers. Ook slaat men aan het hamsteren; koffie, thee, ingeblikt voedsel, olie, peulvruchten, zeep, lucifers en kaarsen. Maar weinig mensen vrezen of we wel genoeg brandstof zullen hebben om dat gehamsterde eten te koken. Als kachelfabrikant Jaarsma vlak na de inval op 10 mei 1940 met een noodkachel op de markt komt die op alles brandt, is de belangstelling dan ook lauwtjes. Toch loopt de prijs van kolen vanaf het begin van de oorlog gestaag op. En dit drijft op zijn beurt de prijs van gas omhoog. Gas stookte men in die tijd namelijk uit kolen. Om tekorten te voorkomen zijn er al in 1942 gasloze uren. Dan kan je alleen rond 12.00 en 17.00 uur koken. Het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad komt met tips om het brandstofgebruik te beperken, zoals de hooikist of kranten om een pan warm te houden en ze geven het advies de aardappels met slechts een bodempje water op te zetten.
Crisis
Vanaf oktober 1944 valt voor de noordelijke Nederlanden het doek, er zijn vrijwel geen kolen meer. En daardoor moeten ook de gasfabrieken hun levering staken. Mensen in Bussum krijgen slechts één dag van te voren bericht. De overheid roept alle huishoudens op om de hoofdkraan te sluiten en ook bij het gasstel en de gaskachel het kraantje dicht te draaien. Daar sta je dan met je kinderen, en de winter voor de deur.
Er komt een run op noodkachels en alternatieve brandstoffen op gang. De zwart geëmailleerde kolenhaard waarvoor geen kolen meer zijn en waarop geen pan kan staan, schuiven we opzij en een noodkachel neemt zijn plaats in.
In dezelfde weken, vanaf half oktober 1944, instrueert het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad hoe je zelf een noodkacheltje kunt maken. Het gereedschap is simpel: een hamer en een blikopener. Voor de kachelpot dient een groot blik van stroop, jam, cacao of petroleum. Een kachelpijpje uit twee blikjes van gestampte muisjes leidt de ergste rook weg. Toch adviseren ze het gevaarte alleen buiten te gebruiken, vanwege de rook en het brandgevaar. Je stookt het met takjes, twijgjes en kranten en je gebruikt aluminium pannen, die worden het snelste heet.
Bedrijfjes die iets met ijzer doen, zoals wasmachines maken, beginnen nu noodkachels te produceren. Bij gebrek aan plaatijzer dient de klant zelf een emmer of teil aan te leveren. Het Rijksbureau voor de Metaalverwerkende Industrie wijst noodkachels toe: alleen aan gezinnen van vier of meer personen met zieken of een baby tot 1 jaar. Tegen januari 1945 kost een 2e hands noodkachel meer dan waarvoor Jaarsma ze in 1940 nieuw aanbood.
Wat er in verdwijnt
Het wordt koud in huis. Eerst kijken de mensen om zich heen. De achterwand van de radio, dat valt niet op, en ook de deur naar zolder kunnen we wel missen. Daarna komt de veranda en het balkonhek. Ten langen leste moeten ook de boeken er aan geloven, gevolgd door de nu toch nutteloze boekenkast. Wil van Dulk, een meisje uit Haarlem schrijft: “Al mijn leesboekjes en mijn poëzie-album werden verstookt in de noodkachel.”
Maar al snel is de woning kaal en trekt men de deur uit op houtroof. Heggen, bomen, brugjes en bankjes, alles sleept men naar huis. Ook de houten blokjes tussen de tramrails, die toch allang niet meer rijdt, wrikken we los. Meneer de agent kijkt even de andere kant op. Tot in de late uurtjes hakken en zagen we op balkons, in portieken en tuintjes.
De huizen van de gedeporteerde Joden waren al op kostbare spullen leeggehaald door de Duitsers. Nu komen buurtbewoners om de verlaten panden tot op het laatste schrootje te strippen. Trappen, vloerplanken, balklagen, kappen, deurkozijnen, alles rukken ze los. Wat overblijft zijn twee hoog oprijzende muren, met daartussen wat zwevende wandjes, een geheel dat op instorten staat.
Wat we er op koken
Het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad publiceert met regelmaat hoe men de nog voorhanden ingrediënten het beste kan bereiden. Laten ze eerst zien hoe je uit suikerbieten lekkere stroop kan koken, in januari 1945 adviseren ze om maar de hele suikerbiet te eten, gemengd met rode kool, rode bieten of zuurkool. Ook ontwikkelen ze een nasi goreng met suikerbietenpulp, in maart 1945 gevolgd door een gerstemoutbloempap waarin verder alleen zout en kaneelsurrogaat zitten. Van cacaodoppen proberen ze cacaopoeder te maken en een emmer uien toveren ze om tot een groentestoofschotel. Randstedelingen eten dan al regelmatig alleen suikerbieten, als pap, als koekjes, als pulp. Tarwe malen we in de koffiemolen en bakken we op het noodkacheltje tot koeken. In de eerste maanden van 1945 eten we samen ca. 5000 ton bloembollen: tulpenbollen, narcissenbollen en tulpenbollenmeel. In 1957, als alles allang is afgelopen, verhaalt een Amsterdamse bootwerker hoe zijn moeder hem alleen nog in paraffine gebakken aardappelschillen kon bieden, zelf at ze niks.
Na de oorlog
In vele huishoudens blijft de noodkachel nog jaren staan vóórdat een mooie nieuwe kolenhaard kan worden aangeschaft, ook omdat er nog onvoldoende kolen zijn. Daarna wordt de noodkachel mondjesmaat afgedankt aan de oudijzerboer, in de werkplaats geïnstalleerd of geruild tegen een radio. De Libelle van 1946-1948 is doorspekt met Hollywood sterren, feestelijke recepten met ingrediënten die er vast wel gaan komen en wondermiddeltjes om baby’s in drie maanden weer vijf kilo te laten aankomen. Maar hier en daar bleef zo’n lelijk stuk blik bewaard, als stille getuige van een echte crisis. Wat we toen deden en moesten slikken willen we het liefste heel heel snel vergeten.
(Voor de tekeningen en gedichtjes zie: Jan Lavies, 'Van Koken en Stoken' ‘Hou zadel’. Den Haag: Kompas, 1945).