Donnie

Wielrenner zijn.

Hoe is het om wielrenner te zien

Fietsen is een leuke bezigheid voor vele hobbyisten, maar hoe is het om een echte wielrenner te zijn?

Enlarge

fiets -

Strikt genomen doen we het allemaal voor de hobby. Wij, al die goedwillende amateurs, zijn niet goed genoeg – of nóg niet goed genoeg – om fietsen als beroep aan te mogen duiden. Je kunt het met heel wat moeite ‘semi-prof’ noemen, omdat je wel eens een premie hebt gepakt, maar over het algemeen wegen de kosten lang niet op tegen de baten. Zoals eigenlijk met elke hobby het geval is.

Die feitelijke vaststelling dat wielrennen voor ons een hobby is, staat echter op gespannen voet met het gedoe rond het ‘wielrenner zijn’. Wat ik met ‘wielrenner zijn’ bedoel? Dat zal ik proberen uit te leggen.

Zoals ik het zie, is wielrennen als sport vrij apart voor wat betreft de manier waarop je die aanpakt. Met voetbal, zo heb ik me laten vertellen, bestaat er zoiets als een ‘bierteam’, waarin de nadruk ligt op de ‘derde helft’ – en die schijnt dan weer gespeeld te worden in de clubkantine. Ook bij andere sporten (vooral spelsporten staan er bekend om) is er een klasse waarin het meer draait om drinken en leukigheid dan om de prestaties.

Het equivalent van het bierteam zou bij het wielrennen de categorie B-amateurs moeten zijn. Maar iedereen die in eerste aanleg denkt dat de voornaamste aantrekkingskracht van een criterium kan komen van het bier na afloop, staat een onverkwikkelijke verrassing te wachten. Voor een beginneling betekent het een martelgang van een uur, een uur dat lijkt te bestaan uit ontelbaar veel minuten. En dan is het overigens maar de vraag of hij dat uur wel haalt. Veel vaker sneuvelt onze beginnende B-amateur in de furieuze beginfase van de koers. Bier drinken? Hij mag blij wezen als hij na afloop zijn naam nog kan zeggen.

Wielrennen is, kortom, een sport waar je helemaal voor gaat of helemaal niet. Je moet wielrenner ‘zijn’. Geen doorwaakte nachten met drank meer, geen onregelmatige werktijden, en geen week zonder urenlange trainingen. Het vraagt aanpassing van de sociale agenda en in sommige gevallen ook het werk.

Op hoger niveau, bij de elite-amateurs of zelfs al bij de recreatieve fietsers, wordt dat wielrenner zijn-verhaal nog wat serieuzer genomen. Het gaat soms zelfs zo ver dat renners dan denken dat ze een soort prof zijn en abusievelijk de indruk hebben dat die sullige B-amateurs maar een beetje in de rondte rijden voor de leut. Laatst kwam ik tijdens een gezamenlijke training zo’n renner tegen, die van zijn opvattingen blijk gaf door de ‘mindere’ renners zoveel mogelijk te negeren.

Die omgang met renners van een lagere categorie kwam op mij een beetje vreemd over, want wat mij betreft is iedereen die in competitieverband fietst bezig met wielrenner zijn. In welke mate hangt maar net af van hoeveel tijd je ervoor hebt.

Vreemd dus, zoals ik al zei, dat deze goedwillende amateur geen woord wilde wisselen met eveneens goedwillende collega’s. Wat was hier aan de hand? Een ervaren mederenner wist licht op de zaak te werpen. Volgens hem ging het om iemand die het renner zijn zó serieus opvatte dat hij zich als een soort prof meende te moeten afficheren, of toch als iemand die weinig met hobbyisten op hoefde te hebben. Eigenlijk was het een vrij treurig geval, want, zo analyseerde de ervaren renner: ,,Als hij geen wielrenner meer kan zijn, dan is hij niks.’’