In 1960 liepen de Amerikaanse presidentsverkiezingen op rolletjes voar de republikeinse kandidaat. Hij hoefde natuurlijk nog geen televisiedebatten aan te gaan; het was meer een staaltje bluf, een laatste gelegenheid om zijn jeugdige tegenstander de grond in te boren.
De afloop van het verhaal is nu gewoon verleden tijd. Wat er gezegd werd, is net zo onbelangrijk als wie er won of verloor. Her enige belangrijke is dat de charme en het knappe uiterlijk van de democratische kandidaat ome JOHN F. KENNEDY straalde in miljoenen Amerikaanse huiskamers; de republikeinse kandidaat, RICHARD NIXON kwam over zoals hij dat tien jaar later ook zou doen: als een achterbakse schurk, terwijl onder de warme studiolampen het zweet de make-up van zijn gezicht spoelde. Onnodig te vermelden dat KENNEDY enkele weken later een (toen) verrassende overwinning behaalde.
In 1949 waren er naar schatting 1 miljoen televisietoestellen in de Verenigde Staten1). In 1959 waren het er 10 miljoen. Hoewel een televisie nog steeds een luxe-artikel was, was het bezit ervan toch ook niet meer ongewoon. Uit de verkiezingen van 1960 blijkt dat de te!evisie voor het grote publiek al voldoende binnen handbereik was om NIXON's soepele opmars naar het Witte Huis abrupt tot staan te brengen. Het is veelzeggend dat de debatten ook op de radio werden uitgezonden) waar ze, naar in het algemeen werd gedacht, uitliepen op een gelijk spel, of eventueel een overwinning voor NIXON. Op de televisie was het een en al KENNEDY; het medium had zijn macht gedemonstreerd.
1) Encyclopaedia Brittannica 1973
In de loop van de jaren zestig werd het televisietoestel een alledaags gebruiksvoorwerp. Aan het begin van de zeventiger jaren waren er alleen al in de Verenigde Staten 50 miljoen TV's. Haar populariteit werd betreurd, Men beschouwde televisie als vulgair en grof) een bedreiging voor het leren lezen en schrijven van de kinderen. Lezen werd als een nuttige activiteit gezien, maar televisie kijken niet. Desondanks groeide er wel een generatie op met en door televisie, een generatie die een veel ruimere belangstelling had dan alleen voor wat bedoeld was als kinderprogramma's.
Wat is er toch een
bedroevende tegenstelling
tussen de stralende
intelligentie van een kind, en
de zwakke mentaliteit van een volwassene.
Sigmund Freud
Achter de spiegel van de televisie ligt een wereld waar feiten en fantasie samenvloeien. KENNEDY, bijvoorbeeld, was als president voor de TV gemaakt. Hij veroverde het Witte Huis en veranderde het in Camelot (zoals het tijdens zijn presidentschap bekend stond). In elk geval paste het journaal prima bij ROGER MOORE in Ivanhoe, en leek de raadselachtige LEE HARVEY OSWALD wel iemand uit de Twilight Zone. Opgroeien voor de TV betekende dat je erbij hoorde het samengaan van je eigen persoonlijke levensloop met de gebeurtenissen in de wereld: je te herinneren waar je was toen Kennedy werd doodgeschoten, was een tastbaar bewijs van jouw aandeel in de tijdgeest. De eerste generatie televisiekinderen werd niet alleen gekenmerkt door het nieuwe van haar relatie tot de TV, maar ook door haar enorme aantal. In 1967 was de helft van de Amerikaanse bevolking onder de dertig, de laagste gemiddelde leeftijd in de Amerikaanse geschiedenis, Het lag voor de hand dat de zestiger jaren door de jeugd gedomineerd zouden worden.
Op een bepaalde manier leek het alsof de jaren zestig meegroeiden met de ontluikende TV generatie. De eerste media-rage uit die tijd ontstond rondom DE BEATLES: goedhartige braverikken die evenzeer door grootmoeders als door peuters werden bewonderd. Hun liedjes waren simpele, rechttoe rechtaan lofzangen op de uitbundigheid: She loves you, yeah. yeah. yeah!
Een paar jaar later: puberale libido's werden voor het eerst in beroering gebracht door neuk-en-beuk-loopjes van DE ROLLING STONES. Zij zagen er vies uit, en dat was ook precies zoals jij ze wilde zien.
Als je de jaren zestig als een groot feest beschouwt, dan was dat feest omstreeks 1965 al in volle gang. Swinging London, korte rokjes en verhalen in Vogue over hippies.2) Het nieuws verspreidde zich snel omdat het op de televisie werd uitgezonden. Het TV scherm werd een spiegel russen de jeugdige kijker en de wereld van schone schijn. Slljl lag overal voor het oprapen. En zelfs in het betrekkelijke isolement van de individue!e woonkamers werd deze ervaring toch gedeeld met anderen. Om DE BEATLES in het Shea Stadion te zien hoefde je bijvoorbeeld niet in de buurt van New York City te wonen; je hoefde alleen maar in je generatie te geloven, en je erbij betrokken te voelen (en je TV op het juiste moment aan te zetten).
Jonge vrouw: What are you rebelling against?
Brando: Whaddya got?
The Wild Ones
Als je met Freud3) de adolescentie als een genitaal stadium wil zien, dan maakt een opleving van vroegere Oedipusverhoudingen en jaloezieën, en de behoefte om deze conflicten op te lossen door grotere onafhankelijkheid, de zestiger jaren tot het tijdperk van de adolescentie bij uitstek. We want the world and we want it now zong de oer-adolescent JIM MORRISON. Het verlangen naar grotere vrijheid en onafhankelijkheid, hield in dat je vraagtekens zette bij het begrip autoriteit, bij elke autoriteit, of het nu de school, de universiteit, of de regering was.
In 1968 had de rebellie zich ontwikkeld tot oproer en verzet: Parijs, Praag, Chicago. De Freudiaanse Marxist HERBERT MARCUSE werd de spreekbuis voor een hele generatie studenten, en politieke groeperingen schoten als paddestoelen uit de grond. Vanaf hun prilste jeugd waren de leden van de TV-generatie avond aan avond blootgesteld aan de onvolmaaktheid van deze wereld, en aan haar merkwaardige logica, zoals die werd verwoord door een Amerikaanse majoor in Vietnam, toen hij zei: We moesten Ben Tre wel verwoesten om het te kunnen redden.
Hoewel de overgang naar de volwassenheid vaak met opstandigheid gepaard gaat, zijn er ook mensen die helemaal niet volwassen willen worden, flieretluiters die zijn blijven steken in het uitgestrekte rijk van de kinderlijke verbeelding. In 1967 was deze crisis de aanleiding tot een massale metamorfose van tieners en jonge volwassenen tot bloemenkinderen: langharigen, met grote ogen, op zoek naar een of ander ongrijpbaar paradijs van liefde en vrede. Haight Ashbury in San Francisco was de plaats waar het allemaal begon, mede als gevolg van een nogal zoetsappig maar zeer invloedrijk liedje (If you're going to San Francisco, be sure to wear some flowers in your hair), een liedje dat duizenden hippies naar de stad lokte. ALLEN GINSBERG kwam zelfs mantra's opdreunen, en een kiezers-gevoelige BOBBY KENNEDY gaf als instemmend commentaar: Deze mensen willen erkend worden als individuen (volgens een opiniepeiling in Haight Ashbury was hij op dat moment - na SNOOPY - de meest populaire presidentskandidaat).
In San Francisco brokkelde dit paradijs al snel weer af (er was in 1968 al een nepbegrafenis: De dood van de hippie), maar het ideaal leefde op andere plaatsen voort. Wat oorspronkelijk was begonnen als een Californische utopie verspreidde zich zeer snel; met subtiele verschillen tussen Amsterdam en Kopenhagen, en de plaatsen langs de hippie-route, zoals Marrakech, Ibiza en Katmandu. Aan het eind van de zestiger jaren was dropping out een serieus alternatief. Hoewel er een tegencultuur opkwam met haar eigen media (muziekbladen als Rolling Stone en Oz), was het toch de televisie die dagelijks het wereldnieuws verspreidde. Het was onmogelijk om elke happening, demonstratie of festival mee te maken, maar je kon een heleboel ervan volgen via de televisie. Dit leidde tot een merkwaardige gelijkschakeling van ervaringen: als je voor de TV opgroeide, werd je automatisch betrokken bij de tijdgeest.
Ik heb me vaak afgevraagd:
'Waarom veranderde Charlie toch zo?
Wat was de belangrijkste oorzaak?'
Eén gedachte bleef terugkomen:
'Als Abbey Road eerder was uitgekomen, zou er
misschien geen moord zijn gepleegd'.
een vriend van Charles Manson. 4)
Opeens was het feest dat eeuwig leek te duren voorbij. Woodstock werd Altamont, en de hippiedroom werd een nachtmerrie na de Tate-laBianca moorden.
Ondanks alle euferie hing er na de moord op KENNEDY altijd een donkere schaduw over de zestiger jaren. Maar als dit een tragedie was, wat was dan de fatale fout? Achteraf kan men stellen dat de hippies en de politieke activisten ondanks al hun idealisme niet beter en niet slechter waren dan hun ouders.
Gedurende het hele tijdperk van de global village (de wereld als één grote creatieve gemeenschap), een tijdperk dat langer duurde dan de zestiger jaren, namen de Verenigde Staten een centrale plaats in. Waarom? Op grond van hun politieke en culturele overwicht, en omdat de oorlog in Vietnam de Amerikaanse president tot de grootste vaderfiguur maakte waar je je tegen af kon zetten. Uiteindelijk kreeg iedereen zijn trekken thuis met de rechtszaken van de Watergate-affaire in 1972.
De Amerikanen volgden Watergate als een wel bijzonder morbide TV-feuilleton. Voor iemand die de dag-editie van deze sessies had gemist, was er 's avonds nog een vier uur durende herhaling. ledere nieuwe onthulling over het leven in het Witte Huis werd met een gefascineerd afgrijzen gadegeslagen, zoals men kijkt naar een roofdier dat zich klaarmaakt voor de genadeslag. De kuiperijen van de vuile trucjes afdeling, NIXON's herverklezingscampagne gennaamd CREEP , en het ironische feit dat NIXON zoveel atluisterapparatuur had laten plaatsen dat elk gesprek als mogelijk bewijsmateriaal tegen hem gebruikt kon worden, waren slechts kleine details van deze uitzendingen. Langzaam, onafwendbaar, kwam de schuld steeds meer bij één persoon te liggen: de president zelf. De schrijfster MARY MCCARTHY opperde dat Watergate voor Amerika een manier was om te boeten voor zonden begaan in Vietnam: Men doet geen boete voor de slachtoffers, maar voor de misdaad -begaan tegen God, of tegen het tere sociale netwerk dat de mensen bijeen houdt. Het is hier tot op zekere hoogte mogelijk om de zaken weer goed te maken; een poging hiertoe is in elk geval wenselijk, en kan van nut zijn voor de misdadiger, hoewel verder misschien voor niemand.5) Hoe zou een land aan het begin van de jaren zeventig anders zijn geweten kunnen zuiveren dan door het grote publiek via de TV getuige te laten zijn van deze Dag des Oordeels?
Ondertussen strompelde het Vietnamavontuur naar een stuntelig en verlaat einde. Er was geen overwinning, alleen de wetenschap dat het leger van goedgebouwde jongemannen, grootgebracht met het krachtvoer van de na-oorlogse rijkdom, er niet in was geslaagd om een nietige derdewereld tegenstander te verslaan. Nog erger was het, dat sommige van deze actievelingen van de TV -generatie moeite bleken te hebben om de werkelijkheid te onderscheiden van het TV-scherm. Vietnam-correspondent MICHAEL HERR schreef in zijn boek Dispatches: Je weet niet wat een TV -verslaafde is voor je hebt gezien hoe sommige van die hufters heen en weer gingen rennen tijdens het gevecht, als ze wisten dat er een lelevisieploeg in de buurt was...wij hadden te veel films gezien...het was hetzelfde geweld, alleen verplaatst naar een ander medium; een soort jungle-spel, waarblj de 'doden' in canvas zakken lagen te wachten op het einde van een scène, totdat ze konden opstaan en weglopen. Maar al spoedig bleek dat dit een scène was waarin niet geknipt kon worden.6) Te veel TV was duidelijk een gevaar voor je gezondheid.
Met NIXON doeltreffend afgezet en zijn land vernederd bleef er geen grote autoriteit over om uit te dagen en jeugdige opstandigheid op te botvieren. Rock'n Roll, de muziek die in de jaren zestig een bevrijdingsbelofte leek in te houden, verviel in de jaren zeventig tot een ingeblikt product, zoals de kleffe pop van PETER FRAMPTON en de BEE GEES. DE BEATLES waren uit elkaar, DE STONES getemd (It's only Rock'n Roll, but I like it), en BOB DYLAN was bekeerd.
Er wordt vaak over de zestiger jaren gesproken met een nostalgische zucht of een minachtende blik. Afhankelijk van je ideeën was het een magische periode of een tijdperk van massale uitspattingen. Waarschijnlijk ligt de waarheid in het midden. In elk geval is de caleidoscopische verscheidenheid van deze tijd sinsdien niet meer geëvenaard. De zangeres JONI MITCHELL zei in een recent interview dat in de jaren zestig de mensen de wereld wilden veranderen, in de jaren zeventig ziehzelf, en in de jaren tachtig alleen nog maar aan geld verdienen dachten. In een tijd waarin het vinden van een baan allerminst zeker is, worden materiële bezittingen natuurlijk in toenemende mate gewaardeerd (Preppies en Yuppies beheersen dit spel tot in de kleinste details). Met REAGAN en THATCHER aan de macht is het politieke klimaat naar rechts verschoven, en het liberalisme grotendeels opgebrand. Toch is er merkwaardigerwijs een groeiende nostalgie naar de jaren zestig; dit blijkt uit de mode, de muziek en het groeiende aantal boeken dat over dit onderwerp verschijnt. De aantrekkingskracht schuilt, naar mijn gevoel, niet alleen in de stijl, maar ook in de frisheid van die tijd die goed aansluit bij een verlangen naar onschuld; een onschuld waar ook de jeugd van de zestiger jaren veel van haar energie op richtte. Hoe paradijselijk deze drijfveer nog steeds is, ze is niet meer utopisch. Wat er nu aan ontbreekt is de opwinding van iets dat geheel nieuw is, waarvan nog niets vaststaat, waarbij alles mogelijk lijkt, een eerste keer, een experiment: zoals de eerste televisiegeneratie.
"Don't you understand?
This is life, this is what is happening.
We can't switch to another channel."
1) Encyclopaedia Brittannica 1973
2) Vogue(American Edition) august 1965
3) Sigmund Freud a general introduction to psychoanalysis New York 1974
4) Lance Fairweather, Manson in: The Sixties New York 1974.
5) Mary McCarthy The Mask of State: Watergate Portraits New York 1974
6) Michael Herr Dispatches New York 1977
Vertaling Fokke Sluiter Groningen