Ze zijn onmisbaar vanwege hun gecondenseerde rijkdom aan informatie, maar men kan zich er onmogelijk tot een werk bepalen. Laat staan dat werk een paar maal gaan zien om zich er in te verdiepen, om er een relatie mee op te bouwen, om met de tegenwoordige mammoettentoonstellingen, ook voor andere kunstvormen gebruikelijk is. Dan zijn er in elk beschaafd land nog een aantal plaatsen waar kunstenaars hun producties aan een geselecteerd publiek kunnen vertonen, kleine tempeltjes waar een voorganger met gepaste eerbied de play-toets voor u indrukt. Ook uw redactie is daar van tijd tot tijd aan te treffen, ritselend met een rolletje pepermunt op de achterste rij. Zoals al in de late middeleeuwen een groeiende cultuur van privedevotie iconen en draagbare altaarstukken hun weg deed vinden naar elke gelovige die ze zich kon veroorloven. Zoals de Nederlandse kunstgeschiedenis zich gedurende eeuwen in de huizen van de gegoede burgerij afspeelde. Zo niet de videokunst. Terwijl toch inmiddels bijna een derde van de huishoudens een videorecorder heeft staan ( NL 30%, GB 36%, USA 23%). De apparatuur dringt dus inmiddels de huizen van kunstkijkers binnen. De kunstvideo is echter op een markt waar geen plaats is voor particulieren. De verhuur is gericht op eenmalige publieke vertoning, de verkoop op musea en andere verzamelende instellingen. De productiekosten zijn zeer hoog (ex.honorarium 5-20 duizend gulden) de verhuur en verkoop incidenteel, dus de prijzen laten zich raden: respectievelijk f100-200 en f 1.000-2000. Particulieren zullen niet snel zulke bedragen neertellen voor een videobandje dat niet boven het dressoir kan hangen, slechts een beperkt aantal malen speelbaar is, over tien jaar sowieso kapot zal zijn, en nit eens in een gewone huiskamerrecorder past. (in ons volgende nummer zal de econoom/kunsthistoricus Pablo Collette dieper ingaan op de eigenaardigheden van de kunstvideomarkt). Het grootste probleem voor ons als redactie is echter dat we een tijdschrift maken over beeldende kunst die men wel af toe ergens kan ontmoeten, maar die men amper kan kennen. Er wordt geïnventariseerd, gediscussieerd, geïnformeerd, gelegitimeerd en geproblematiseerd. Alles onzichtbaar. Het liefst zouden we de moeizame illustraties laten vervallen en elk nummer van dit blad voorzien van een bijlage op video. Dat is om financiële redenen onmogelijk. In plaats daarvan hebben we geprobeerd een aantal van de belangrijkste tapes die we bespreken op huiskamerformaat aan te bieden aan de lezers van ons blad. Tegen een prijs die normaal betaald wordt voor een eenmalig openbare vertoning van hetzelfde werk. De aangeboden tapes (bij dit nummer van NAN HOOVER en van FRANK & KOEN THEYS) zijn van zeer hoge kwaliteit en onmogelijk te begrijpen in een oogopslag. Naar onze ervaring komen ze pas tot volle bloei bij vele malen herhaalde beschouwing in de geconcentreerd-intieme beslotenheid van de huiskamer. We zijn de kunstenaar zeer erkentelijk omdat ze met hun medewerking een onbekend risico nemen; zal een museum nog bereid zijn dit werk te kopen? Weliswaar zijn de tapes die via ons verkrijgbaar zijn uitsluitend bedoeld voor prive-gebruik, en zal ook de bezitter van zo'n band voor elke publieke vertoning gewoon moeten betalen, in feite is het kunstwerk net zo origineel als de echte copie. Het effect van deze verkoopwijze op de vaak bescheiden inkomsten van de videokunstenaar is onduidelijk. Met deze aanbieding ontplooit MEDIAMATIC geen distributie-activiteiten, het experiment is alleen bedoeld om te onderzoeken hoe we onze eigen illustratieproblemen moeten oplossen, en om uit te vinden of er überhaupt een particuliere markt voor kunstvideo aan te boren is. Zodoende zijn de tapes slechts beperkte tijd via ons verkrijgbaar en blijft de vertegenwoordiging van de kunstenaars door hun distributeurs volledig gehandhaafd. We danken de distributeurs (in dit nummer MONETEVIDEO en DE BEURSSCHOUWBURG) voor hun medewerking en hopen dat ze het initiatief op den duur over kunnen nemen.
Mediamatic Magazine Vol. 1#3 1 jan 1987
Advertorial
Kunstvideo moet bekeken worden in de huiskamer. Het wordt gemaakt voor televisietoestellen, en televisietoestellen worden gemaakt voor woonkamers. Het hoeft niet uitgezonden te worden door een of andere omroep, die doen dat zo sporadisch dat de kans dat je op het juiste moment in de stemming bent wel heel klein is. Zelfs als het aanbod zou vertienvoudigen, zou dat alleen voor de omroepprogrammering en de meewerkende kunstenaars een verbetering betekenen; voor het in video geïnteresseerde kunstpubliek zou het weinig veranderen. Videofestivals (zie pp 108,130, 136) bieden geen alternatief.