Dat is jammer want internet biedt twee belangrijke kansen voor de cultuursector. Haar sociale rol kan sterk ontwikkeld worden en externe gebruikers kunnen betrokken worden bij de ontwikkeling van kennis over ons culturele erfgoed. Beide richtingen zouden leiden tot versterking van de betrokkenheid van het publiek en groei van de deelname. Ze zouden elkaar bovendien onderling versterken.
In dit stuk ga ik vooral in op de ontwikkeling van de sociale functie van de sector.
Het denken over nieuwe media in de kunstensector richt zich op educatie, digitalisering van artefacten en catalogi en communicatie via internet. Die gebieden zijn belangrijk. De echte kansen liggen echter in wat we tegenwoordig web 2.0 noemen: sociale participatie en het bijdragen van inhoud door de gebruikers.
De cultuursector gebruikt internet voor het aanbieden van informatie. Ondertussen wordt op internet duidelijk dat de meeste gebruikers zelf dingen willen doen in een sociale omgeving. De omvang van die activiteit op internet is enorm. Er zijn meer dan een half miljoen blogs in Nederland. Alle jongeren hebben profielen op sociale sites als Hyves.nl en Myspace.com. Mensen delen massaal hun foto’s en filmpjes op Flickr en YouTube. Daten doe je tegenwoordig op Parship of Gaydar en spelen gaat in MMORPGs als World of Warcraft en Second Life. Nederland heeft de hoogste breedbanddichtheid ter wereld en 96% van de jongeren is on line.
De gesubsidieerde cultuursector is echter niet gewend om haar gebruikers zelf dingen te laten doen. De gebruikers van de cultuursector zijn ‘publiek’ en ‘bezoeker’. Ze mogen niet hoesten tijdens de voorstelling en niet aan de kunst komen. Ze bemoeien zich ook niet met kennisontwikkeling en programmering. Het publiek is geen deel van de inhoud.
Kunst maken en kunst organiseren wordt gedaan door genieën en experts die een andere taal spreken dan het publiek. Dat wordt op afstand gehouden door vriendelijke educatie– en PR–medewerkers.
Het is natuurlijk goed dat makers van onze cultuur zich rustig op hun werk kunnen concentreren. Het is belangrijk dat zij zelf kunnen kiezen met wie zij samenwerken. En het is zeker belangrijk dat ons erfgoed zorgvuldig bewaard wordt en dat er niet dwars door de opera heen geCKVd wordt.
Interessant is wel het schrille contrast met de praktijk van de vakmensen zelf. Die spoeden zich van opening naar première en van festival naar biënnale. Daar onderhouden ze een hecht professioneel en persoonlijk netwerk. Voor de (would be) vakmensen is het heel gewoon om samen dingen te doen in de sociale omgeving van de kunsten. We kennen elkaar. We praten over elkaar. We doen het met elkaar (kunst heeft veel met seksualiteit en dood te maken, dat weet iedereen). Succesvolle vakmensen uit de kunsten gaan meer naar recepties dan enig andere beroepsgroep. Behalve misschien politici. En we vinden het, vooral aan het begin van onze carrière, maar wàt leuk. We gaan gepassioneerd met elkaar en met de kunsten om. Dat is een vormend onderdeel van onze identiteit en heel ons leven.
En dan komt het ‘gewone publiek’ weer. Op dinsdagochtend.
Die mogen rondlopen in de museumzalen samen met mensen die ze niet kennen. Er wordt niet gepraat. Ze mogen met elkaar in de foyer of het restaurant een bak matige koffie of te dure wijn drinken en dan weer naar huis.
Gelukkig hebben we héél goede topkunst. Die is de moeite waard; zelfs zonder alle stimulerende maatregelen die wij vakmensen voor elkaar hebben getroffen, komt het publiek trouw kijken. Maar hoe lang nog? en kan het niet beter?
Voor het ‘gewone publiek’ zouden culturele instellingen ook een sociale machine moeten worden.
Waarom helpt het museum mij niet om andere mensen te vinden met dezelfde passie?
Waarom vertelt de bibliotheek mij niet wie nog meer dat boek zo geweldig vonden?
Waarom kan ik niet van tevoren zien wie er naar een dansvoorstelling komen.
En wie het leuk zouden vinden om anderen (mij) te ontmoeten?
We zien al jaren een verschuiving van bezoekersaantallen ten gunste van festivals, museumnachten en blockbusters. Dat is niet omdat het publiek alleen nog maar in sterren geïnteresseerd is. Het is omdat de sociale ervaring beter is. Omdat cultuur iets is om te delen en omdat kunst mensen verbindt. Misschien niet voor iedereen, maar wel voor velen.
Culturele instellingen moeten daar een sterkere rol spelen. Niet door meer bezoekers naar de festivals en blockbusters te trekken. Juist door de sociale ervaring van de rest van het aanbod te versterken. Zodat er op dinsdagochtend ook wat te beleven valt. Voor wie wil.
Overigens zou een goede dating–site voor een festival ook geen kwaad kunnen.
Het voordeel van een boek uit de bibliotheek is niet meer dat ik het bijna gratis mag lezen. Boeken kosten sowieso bijna niets meer. Daarom zijn de uitleencijfers al jaren aan het dalen.
Het voordeel van een boek uit de bibliotheek zou kunnen zijn dat ik niet de enige ben die het leest.
Het is zelfs zo dat bibliotheken weten wie dat boek nog meer gelezen heeft. Ze hoeven alleen maar toestemming te vragen om mij als gepassioneerd lezer zichtbaar te maken voor de anderen. We zoeken zelf wel uit wat we met elkaar doen. De mogelijkheden zijn onbeperkt.
De musea en de podia houden nog niet bij wie hun gebruikers zijn. Ja, je kunt op de mailing list. Er is ook wel ergens een database van CJPers* of MJK–houders. Omroep C bouwt een ledenbestand op. Maar niemand weet wat die mensen doen of willen. De gemiddelde supermarkt onderhoudt een nog betere relatie met zijn klanten dan de cultuursector! Ondanks het feit dat kunst voor haar gebruikers meer betekenis heeft dan kattenbrokjes of schuurmiddel.
Op dit moment groeit een nieuwe netwerkindustrie die een enorm bereik heeft met nieuwe sociale toepassingen waarbij de deelnemers samen dingen doen. Die zouden ze ook heel goed in de context van de cultuursector zouden kunnen doen. Ze publiceren hun logboeken voor vrienden en bekenden, ze discussiëren, ze zetten hun profielen on line en ze brengen hun persoonlijke netwerk in kaart. Ze daten, ze kopen, verkopen en ruilen wat los en vast zit. De tijd die Nederlanders on line zijn neemt elk jaar toe ten koste van de klassieke media waar participatie niet zo makkelijk is.
De cultuursector kan kiezen: blijf bij die groep autoritaire media of zorg dat je een deel van de nieuwe markt bereikt. Dat kan op centraal niveau, door bijvoorbeeld de gebruikers van de museumjaarkaart uit te nodigen deel te nemen aan een sociaal netwerk van cultuurliefhebbers. Als die gebruikers in dat netwerk kunnen aangeven wanneer ze naar een tentoonstelling toe willen, of wat ze er van vonden, dan kan er heel snel zinvolle uitwisseling ontstaan. Die sociale uitwisseling voegt waarde toe aan het museumbezoek en zal tot een verhoging van de bezoekfrequentie leiden.
Het kan ook veel kleiner. Bijvoorbeeld het Groninger Museum heeft een prachtige collectie werk van De Ploeg, een groep lokale expressionisten uit het begin van de vorige eeuw. Er is een speciaal paviljoen voor in het museum en een reeks publicaties. Rondom het werk H.N. Werkman loopt de afgelopen jaren zelfs een ambitieus digitaliseringprogramma waarbij een geïllustreerde publieke on line catalogus van hoge kwaliteit wordt ontwikkeld. Volgens Kees van Twist zijn er rond het oeuvre van De Ploeg zo’n 1.000 echte liefhebbers. Veel van het werk is bovendien in lokaal privé-bezit.
Het zou heel eenvoudig zijn om voor deze groep een sociaal netwerk te installeren waar ze hun passie en interesse kunnen delen. Zo’n project zou de betrokkenheid van die groep verder verdiepen en bovendien een direct communicatiekanaal vormen. Het zou makkelijker (goedkoper) worden voor het museum om aanvullende activiteiten de organiseren en het zou makkelijker worden voor externe liefhebbers om bij te dragen aan zulke activiteiten of om zelf iets te organiseren. De inhoud die deze deelnemers rondom het museum zouden publiceren draagt bij tot het geheel. Het zal anderen aantrekken en voor alle betrokkenen het aanbod van het museum verbreden.
Daarnaast zou het een kanaal kunnen zijn voor bijdragen aan de kennisontwikkeling rond het oeuvre. Er zijn natuurlijk weinig amateurs die het niveau hebben van de gespecialiseerde conservator en de collega onderzoekers aan de RUG. Aan de andere kant is het zeer waarschijnlijk dat die 1.000 liefhebbers en bezitters veel zinvols toe kunnen voegen. Als zij daarvoor tenminste een gestructureerd kanaal hebben. Bellen met de conservator is dan wat minder geschikt. Zelf publiceren in het sociale netwerk van liefhebbers werkt een stuk beter en is veel motiverender. Bovendien is de herkomst van de informatie dan duidelijk. Maar dat is een ander verhaal.
Als, om te beginnen, culturele instellingen hun gebruikers zouden uitnodigen om zelf het sociale netwerk te vullen, dan zou dat heel weinig kosten en heel veel extra betrokkenheid opleveren.
- CJP heeft een pilot sociaal netwerk lopen: MyTaste. Het is in de huidige opzet nog wat primitief maar een goed initiatief.