In de opbouw van een schitterend imago voor de prijs van een afgewimpelde bezuiniging ligt de taak van de gesubsidieerde kunstenaar en de kunstinstellingen waarbinnen die functioneert. De aanprijzing van de kunst is het halve oeuvre en de het spreekt daarom voor zich dat ook de kunstmedia en de kunstwetenschappen floreren sedert de neoliberale ommekeer van de jaren tachtig in het Nederlandse kunstbeleid. Het jaarboek Kunst en Beleid in Nederland dat de Boekmanstichting nu al voor de vijfde maal heeft uitgebracht documenteert deze mediapolitieke verandering.
De grondslagen van zowel het moderne kunstbeleid als de sociaal-wetenschappelijke bestudering van het kunstbeleid zijn gelegd door een en dezelfde man: de vooroorlogse Amsterdamse wethouder voor de sociaal-democratische sdap, Emanuel Boekman. Deze gemeentebestuurder promoveerde in 1939 op het proefschrift Overheid en Kunst in Nederland. Zijn naam is tegenwoordig verbonden aan een instituut dat de Federatie van Kunstenaarsverenigingen in de jaren zestig oprichtte om de sociale positie van kunstenaars en het kunstbeleid te bestuderen. Het heeft een lange tijd geduurd voordat de Boekmanstichting meer werd dan een bibliotheek. Naar aanleiding van kunstenaarsonrust aan het eind van de jaren zestig werd de onderzoeksactiviteit geïntensiveerd. Dit elan leidde tot een reeks publicaties die in omvang sterk verschilden, maar kwalitatief zich kenmerkten door een wetenschappelijke kleurloosheid. Een gereserveerd oordeel hoeft over de huidige jaarboeken niet geveld te worden. De beleidsstudiën die tot op heden uitgebracht zijn vormen basisliteratuur voor een ieder die zich wil verdiepen in de geschiedenis van het Nederlandse kunstbeleid.
Een inspirerende kracht achter het jaarboek Kunst en Beleid is een groep Amsterdamse sociologen die zich oriënteren op het werk van Norbert Elias. De sporen van de civilisatietheorie van Elias zijn vooral terug te vinden in de beoefening van de kunstsociologie als een historische wetenschap en de aandacht voor de rol van de overheid als bemiddelende instantie bij het sturen van samenlevingsprocessen. Hoewel de naam van het jaarboek misschien anders doet vermoeden gaat het eigenlijk niet om bundels politicologische studies. Omdat bij veel auteurs de beïnvloeding door het werk van Elias impliciet is, laten de artikelen zich beter typeren als sociale geschiedschrijving. De theoretische diepgang van de bijdragen aan de jaarboeken is over het algemeen gering, maar dit manco wordt ruimschoots gecompenseerd door de nauwkeurigheid van de informatie die voortkomt uit consciëntieus historisch bronnenonderzoek. Bovendien treft men een grote diversiteit aan behandelde thema's aan. Dit jaar bevat het jaarboek artikelen over Toneelcensuur, Katholieken & Film en Videokunst.
Pauline Terreehorst beschreef wat zij noemde de opkomst en ondergang van de videokunst in Nederland. Helaas is deze sociale geschiedenis geen groots en meeslepend drama geworden. Dat is misschien een logisch gevolg van haar keuze om in de eerste plaats te onderzoeken welke rol de overheid heeft gespeeld bij de ontwikkeling van video. Het is een traag en gecompliceerd verhaal over het opstellen van nota's, het uitbrengen van adviezen door de bevoegde kunstcommissies en de subsidieperikelen rond instellingen uit het videocircuit.
Duidelijk is dat het artikel geschreven is door iemand die betrokken was in de affaires waarvan de afloop beklaagd wordt. Daarmee bedoel ik niet dat de auteur zowel kunstcritica, lid van de Raad voor de Kunst was en momenteel werkzaam is als universitair docent kunst en opvoeringkunsten en bestuurslid is van het Fonds voor de Nederlandse Film. Boekman was ook wethouder voor de kunstzaken en tezelfdertijd de eerste Nederlandse kunstsocioloog. Terreehorst refereert aan een milieu vol namen en instanties die men als lezer wel geacht wordt te kennen zonder dat ze haar gedetailleerde kennis en persoonlijke ervaringen op een wat abstracter niveau interpreteert.
De opkomst en ondergang van de videokunst is een macrosociologie van de introductie van een nieuw medium zonder verwijzing naar eigentijdse mediatheorie. De fixatie op de politiek, of beter gezegd de kunstadministratie, sluit jammer genoeg een beschouwing van de sfeer van de techniek en bedrijfsleven buiten. Meer gepast was het geweest als de historische schets niet was beperkt tot de analyse van het videobeleid van Nederlandse gemeenten en rijk. Deze videogeschiedenis had aan diepgang gewonnen als er meer aandacht was besteed aan de terloops gememoreerde sponsoring van de videokunst in Nederland door multinationale elektronicaconcerns als Sony, Akai en Philips. Daarmee is meteen een zwakte in de opzet van deze jaarboeken aangeduid: kunst en beleid in Nederland hebben veel meer van doen met media en wereldpolitiek dan uit de retrospectieve arbeid van de Boekmanstichting en haar figuratiesociologen blijkt.