De sculpturen van Esther Bruggink (Groningen, 1971) vinden hun oorsprong vaak in sprookjes en mythen maar vormen een eigen verhaal waarin een onderliggende schrijnende spanning voelbaar is. Niet alleen in onderwerp maar ook in materiaal benadrukt Bruggink de kwetsbaarheid van de creaties. De polyesterfilm die zij gebruikt is breekbaar en doorschijnend en wordt in stukjes met de hand met een chirurgennaald aan elkaar genaaid. Soms brengt zij vlak onder de film een laag aan van borduurgaren of roodgekleurde rubber, als vertakkingen in het lichaam die pas zichtbaar worden door tegenlicht op de transparante huid van het polyester. Brugginks recente werk is anders van materiaal en uitstraling. Waar het eerdere werk licht, afwachtend en gelaten in haar lot berust, lijkt het nieuwe werk van binnenuit te schreeuwen. De onschuldige kwetsbaarheid gaat hand in hand met een beklemmende innerlijke onrust.
Mirjam Somers (Venlo, 1971) maakt videowerken die gecomprimeerde momenten van sereniteit en dreiging vormen. In de geënsceneerde videobeelden wordt een verontrustende wereld getoond; sober, ongewoon en mysterieus. De figuren -mens en dier- lijken aan elkaar overgeleverd en verenigd in hun passiviteit en onmacht. Soms wachten ze slechts af, schijnbaar bevroren in tijd en ruimte. Op andere momenten wordt hun handelen bepaald door gewoonte, noodzaak of ritueel. De trage beelden zijn van een visuele eenvoud met een poëtische lading. Door de afwezigheid van de camerabeweging in het merendeel van het werk, worden de meditatieve videobeelden gepresenteerd als levende schilderijen in de tentoonstellingsruimte.