Heb je het eerste deel al in de gedrukte versie van de reisgids gelezen? Klik dan hier om verder te lezen waar de gids ophoudt.
Amsterdam Noord was lange tijd het gebied waar alles ondergebracht werd wat men in Amsterdam niet wilde hebben, te beginnen met het middeleeuwse galgenveld, tot de latere woonwagenkampen, de vervuilende chemische en scheepsbouwindustrie en het overschot aan minder bedeelde bevolkingsgroepen. Tegenwoordig lijkt Noord eindelijk een meer geaccepteerd deel van Amsterdam te worden, maar deze interesse lijkt meer van toepassing te zijn op het ondergewaardeerde onroerend goed in het gebied – dat nu op energieke wijze herontwikkeld wordt – dan op de oorspronkelijke bewoners van Noord zelf.
De geschiedenis van Noord vormt een krachtig symbool van de sociaaldemocratische droom het arbeidersvolk te verheffen en te beschaven naar de normen en maatstaven van de middenklasse. Maar vandaag de dag, met de strategische verschuiving van zware industrie naar creatieve industrie, zijn we getuige van een nieuwe, en kwalitatief andere, ontwikkeling. Het aloude sociaaldemocratische beschavingsoffensief dat zich richtte op de lokale bevolking heeft plaatsgemaakt voor een marketingoffensief dat erop gericht is een nieuwe middenklasse te importeren, in plaats van de bestaande bevolking te verheffen. Waar we getuige van zijn, is een verandering in bestuurlijke strategie, van sociale maakbaarheid naar ruimtelijke maakbaarheid. Wat dat precies inhoudt, zal ik hieronder uiteenzetten.
Sociale Maakbaarheid
In zijn boek Toezicht, discipline en straf (1975) beschrijft de Franse filosoof Michel Foucault dat het idee van sociale maakbaarheid ruim opgang vond in de negentiende eeuw, toen men begon allerhande beheersingstechnieken te ontwikkelen, teneinde de roerige arbeidersbevolking in toom te houden. Dit had een dubbel karakter: aan de ene kant was er het idee van emancipatie en verheffing, aan de andere kant was er het element van beheersing, discipline en controle. Sociale maakbaarheid houdt dus de grootschalige gedragsmatige beïnvloeding van het volk in, het idee dat de mens – net als het Nederlands landschap - maakbaar is; dat een nieuwe mens uit bestaand, disfunctioneel materiaal geproduceerd kon worden. Amsterdam Noord was aan het begin van de twintigste eeuw een van de proeftuinen van dit sociale-maakbaarheidsidee. Een extreem voorbeeld van dit beschavingsoffensief was het sociale heropvoedingskamp Asterdorp.
Met de opkomst van de sociaaldemocratische beweging aan het begin van de twintigste eeuw, werd er in Nederlandse steden een uitgebreide administratieve machine opgezet met het doel de arbeidersklasse te verheffen en te beschaven. Centraal in dit uitgebreide programma stond het onderwijzen van eigenschappen die met de middenklasse werden geassocieerd, zoals plichtsbesef, zelfbeheersing, spaarzaamheid, en de ontwikkeling van het arbeidsethos. De overheersende opinie onder sociaaldemocraten was dat door het verlenen van bijstand, zoals huisvesting of een uitkering, een nieuwe moraal kon worden opgelegd, onder dreiging van het terugtrekken van de verleende steun.
Omstreeks dezelfde tijd waren groeiende zorgen over hygiëne en stedelijke epidemieën de aanleiding voor het saneringsbeleid in de verkrotte arme volkswijken zoals de Jordaan, Uilenburg en de Oostelijke Eilanden. Tegelijkertijd met de krotopruiming werd een uitgebreid programma van publieke volkshuisvesting opgezet, waarvan Amsterdam Noord nog steeds een levensgrote catalogus is. Naast de sociale idealen die achter het programma staken, had het ook een expliciet economisch doel, namelijk het creëren van een gewillig, goedkoop en efficiënt arbeidspotentieel. Ook de eerste woningcorporaties hadden een dergelijke motivatie:
De huizen mogen alleen verhuurd worden aan nette mensen. Er moet streng toezicht gehouden worden op de regelmatige betaling van de huur. Zwakheid hierin zal leiden tot luiheid, en het doel van behoorlijke huisvesting is het bevorderen van het arbeidsethos.
Problemen dienden zich al snel aan met de ex-krotbewoners, van wie velen toch niet de ‘nette mensen’ waren die men voor ogen had. Huurders die hun huur niet konden betalen, hun huizen niet behoorlijk onderhielden of overlast veroorzaakten, moesten per direct weer hun nieuwe huis verlaten. Om verdere incidenten te voorkomen werd een uitgebreide administratie opgezet om nieuwe huurders voor publieke huisvesting te screenen. Woningopzichters begonnen met het inspecteren van de huizen van de gezinnen die een aanvraag indienden voor sociale huisvesting. Ieder detail van hun huishouden werd gecontroleerd, tot aan het beddengoed toe, en uitgebreide informatie over de gedragingen van het gezin werd aangevraagd bij werkgevers, huisbazen, de politie, school en dergelijke. Tussen 1926 en 1938 werden er 56.692 van deze rapporten opgesteld. Uit dit aantal werden 1292 gezinnen ‘onmaatschappelijk’ en ‘ontoelaatbaar’ verklaard, met andere woorden: ongeschikt voor sociale huisvesting.
Grotere kaart weergeven
Een oplossing voor de ‘ontoelaatbaren’ werd gevonden in de heropvoedingskampen, waarvan er in Amsterdam twee werden gebouwd: Zeeburgerdorp, dat opende in 1926, en Asterdorp in 1927. De kampen werden gebouwd in geïsoleerde uithoeken van de stad, om de bewoners doelbewust een aparte status te geven ten opzichte van de rest van de stadsbevolking. Arie Keppler, een belangrijk sociaaldemocraat, directeur van de Woningdienst en regievoerder over het huisvestingsprogramma, nam persoonlijk de leiding over deze projecten. Hij stelde:
In zo’n complex moet in de eerste plaats tucht heersen, een tucht die van buitenaf opgelegd door het bekwaam en tactische optreden der opzichteres, langzamerhand moet overgaan in een innerlijke tucht, als gevolg van de verandering in wezen en denken van de haar toevertrouwden.
Asterdorp bestond uit 132 huizen, gebouwd als een vijfhoek, en omgeven door een muur van 2,20 meter hoog. De toegang tot het terrein was alleen mogelijk door de poort, die open was, maar zich onder het toeziend oog bevond van de opzichteres. Zij kwam elke week de huur innen, waarbij ze ook een huisinspectie aflegde: ze controleerde de klerenkast en het beddengoed, de wc, of de kinderen wel doorvoed waren en naar school gingen, of kinderen vanaf een bepaalde leeftijd wel in aparte bedden sliepen, en zo verder. Hierna maakte zij een rapport en gaf huishoudelijk advies. Daarnaast hield zij een registratie bij of mensen hun wekelijkse bad namen en of de vrouwen hun was wel deden. Zij maande de bewoners ook aan om niet buiten rond te hangen en te praten met buren, wat als onbehoorlijk werd gezien voor het moderne gezinsleven.
Zodra de problemen van het gezin beheersbaar leken, kon een familie doorstromen naar een normale woning in het sociale huisvestingssysteem. Uiteindelijk werden er echter zeer weinigen opnieuw in de sociale voorraad geaccepteerd.
Wie in Asterdorp woonde, was gebrandmerkt. Om aan te geven dat ze van slechte huize kwamen, moesten de kinderen uit Asterdorp een rode band om hun arm dragen als ze naar school gingen. Mannen hadden moeite met het vinden van werk of een ander onderkomen, zodra ze de naam Asterdorp maar lieten vallen. Daar kwam nog bij dat de huizen te lijden hadden onder vochtigheid en in het algemeen van slechte kwaliteit waren. Bijgevolg probeerde iedereen die sterk of onafhankelijk genoeg was Asterdorp zo snel mogelijk te verlaten. Alleen de grootste probleemgevallen bleven achter. In 1940, toen de Tweede Wereldoorlog begon, verloor het instituut zijn functie. Tijdens en na de oorlog vervulde het nog wat tijdelijke opvangfuncties, waarna het uiteindelijk gesloopt werd.
Asterdorp is kortom een ongekend interessant symbool van sociale maakbaarheid, de droom van een sociaal lichaam dat vrij vorm te geven is door overheden en het maatschappelijk middenveld. Hoewel Asterdorp gefaald heeft in het assimileren van het abnormale in de maatschappij, is het een extremiteit die ons veel vertelt over de gedragsnormen die minder zichtbaar en expliciet waren in de rest van de maatschappij, maar niet minder dwingend.
Ruimtelijke Maakbaarheid
Terwijl sociale maakbaarheid de verheffing van de bevolking als haar uitgangspunt neemt, bekommert ruimtelijke maakbaarheid zich om de verheffing van een locatie. Branding en marketingstrategieën worden gebruikt om nieuwe bewoners aan te trekken, en zodoende de locatie op te waarderen. Het is een omkering van doel en middelen ten opzichte van de sociale maakbaarheid: in het eerste geval wordt de locatie gebruikt om de bevolking te verbeteren, tegenwoordig worden juist nieuwe bewoners gelokt om de locatie te verheffen.
In Amsterdam was het met de benoeming van de sociaaldemocraat Ed van Thijn, in 1983, dat er een nieuwe, marktgerichte wind ging waaien. Een marketingcampagne werd gestart met de slogan Amsterdam heeft ’t. Het doelwit van het beleid verschoof langzamerhand van bevolking naar locatie, in dit geval naar het merk Amsterdam. Een voorbeeld hiervan was een rapport over de huizenmarkt in 2002 van de Kamer van Koophandel, dat stelde dat Amsterdam, om als locatie concurrerend te blijven, een hogeropgeleide bevolking nodig had en lageropgeleiden zoveel mogelijk de stad moest zien uit te werken. De gemeente kwam in 2004 met een rapport dat dezelfde boodschap in bedektere termen bracht.
Deze strategie wordt heden ten dage op Noord toegepast. Met de focus op de creatieve industrie zet zich een nieuwe industriepolitiek in, die er primair op gericht is woon- en werkgelegenheid te creëren voor het hogeropgeleide en kapitaalkrachtige deel van de stadsbevolking. Voor Noorderlingen zijn de 9000 woningen die in het noordelijke IJ-oevergebied gerealiseerd worden, grotendeels onbetaalbaar. Hoewel officieel dus het doel van de plannen is om Noord naar het IJ te brengen, lijkt het er meer op dat grote buur Amsterdam Centrum de Noordelijke IJ-oever koloniseert. Langs de hele IJ-oever ontstaan zo woon-werkgebieden die een hoge mate van segregatie vertonen ten opzichte van Noord zelf. Zoals de woonvisie van Noord het eufemistisch uitdrukt: ‘de verbinding tussen oude, vertrouwde wijken en nieuwe buurten zorgt voor een zeldzaam wooncontrast’. Het idee van ruimtelijke maakbaarheid is echter niet alleen dat je talent kan aantrekken, maar ook dat je ‘problemen’ kunt uitplaatsen. Zo probeert men ook in de rest van Noord – door grootschalige sloop en vernieuwing – een nieuwe bevolkingssamenstelling te creëren. Het probleem van ruimtelijke maakbaarheid, staat sinds lange tijd bekend als het waterbedeffect: ‘problemen’ hebben de neiging elders weer op te duiken.
Het enige alternatief lijkt te zijn om in het reine te komen met de geschiedenis van sociale maakbaarheid, en de bevolking weer als uitgangspunt te nemen van het beleid. Je kunt immers de kaarten blijven schudden, maar op een gegeven moment moet je spelen met de kaarten die je hebt.