1
Het hele digitale universum bestaat uit enen en nullen en kan derhalve in z'n geheel op een enkele rekenmachine te voorschijn worden getoverd. Dat er verschillende typen hardware bestaan, komt doordat de economische grenzen tussen de verschillende computerfirma's indertijd vertaald zijn in de materiële dragers. Emulatie is het terugvertalen van die toevallig ontstane digitale segmenten in één universele code, die op iedere hardware draait. Gegeven: je bezit een historisch gegroeide nationaliteit, cultuur, genenpakket - daarmee heb je dan het enig noodzakelijke middel in handen om alle culturen binnen te halen, alle nationaliteiten en de totale genenpool, van virus en amoebe tot primaat en walvis en het hele plantenrijk bovendien. Geen multicultuur, metacultuur. Bewustzijn downloaden. Als je één taal kent, kun je een tweede leren, een derde, en hoe meer je er leert, des te relaxter je bent. Des te ruimer je geheugen. Wat noodlot was, wordt waardering. Je hebt geen vrije keuze in wie je bent op het eerste moment van zelfbewustzijn, maar wel in wie je wordt, en waar. Er bestaat geen excuus meer voor welk provincialisme dan ook, zelfs niet voor kosmisch provincialisme: dit is de aarde, onze plek om het heelal te zijn. Gedraag je naar dit inzicht.
2
De inhoud van een nieuw medium is het vorige medium, luidt een van de spreuken van Marshall McLuhan uit de jaren zestig. Toch ontlenen nieuwe media hun bestaansrecht en overtuigingskracht aan het feit dat ze een directere waarneming en ervaring van de buitenmediale werkelijkheid lijken mogelijk te maken dan alle voorafgaande technische apparatuur. Zodra er een nieuw medium op de markt komt, ontmaskert het z'n voorganger als alleen-maar-medium, terwijl het zelf meer is dan dat, een open venster op de wereld daarbuiten namelijk. Foto is mooi, maar film beweegt. Film is mooi, maar televisie is live. Televisie is mooi, maar het web is interactief. Elk nieuw medium poogt zichzelf te ontkennen als medium en tegelijk alle andere media te laten fonkelen als medium en niets dan medium. Elk nieuw medium wil transparant zijn, onzichtbaar, en de rest is dan opaak, ondoorzichtig. Door nieuwe media kijk je heen, naar de werkelijkheid; van oude media zie je enkel hun medialiteit, hun technische randvoorwaarden.
Maar door voor zichzelf de directe ervaring op te eisen en voor de overige apparaten de bemiddelde ervaring te reserveren, roept elk nieuw medium onvermijdelijk ook een besef op van de medialiteit van alle media, het besef dat alle media, inclusief het nieuwe, niet meer te bieden hebben dan een spel met tekens. Ook nieuwe media beelden enkel andere, oudere media af. Je snapt alleen wat er nieuw is aan nieuwe media, als je de oude door en door kent. Dat virtual reality authentieker kan lijken dan film, komt doordat de kijker in de driedimensionale virtuele omgeving het ene point of view van de film krijgt toebedeeld: dat herken je als authentiek.
Oudere media daarentegen claimen dat je met media uitsluitend dán authentieke ervaringen kunt opdoen, als die media hun gebruikers zowel uitzicht op de werkelijkheid bieden als inzicht in hun mediale functioneren. Dit dubbele bewustzijn heet nu authentiek; enkelvoudig bewustzijn is naïef, blind. Wat werkelijk is, stellen alle oude media, is niet iets buiten de media, maar is het contact met de media. Er bestaat niets anders dan dat. Iedere ervaring is bemiddeld. In het buitenmediale kun je enkel geloven, je kunt het niet gewaarworden. Geloof je er niet in, dan weet je dat er louter mediaal geproduceerde gewaarwordingen bestaan.
In het rijk van de media heerst wat Jay Bolter en Richard Grusin 'the double logic of remediation' noemen. Remediatie is het afbeelden van het ene medium in een ander medium - film in vr bijvoorbeeld, televisie op het web - maar anders dan Marshall McLuhans klassieke adagium suggereert, werkt het twee kanten op: zie bijvoorbeeld de window-esthetiek van het web in tv-journaals, waar twee talking heads in een eigen frame op één scherm verschijnen, terwijl daarachter een vage ruimte zichtbaar is. Elk nieuw medium remedieert voorafgaande media, maar alle voorafgaande media kunnen op hun beurt alle latere media remediëren. Film neemt vr over, sterker nog, vr bestaat hoofdzakelijk in films - zie Lawnmowerman, Johnny Mnemonic, Strange Days.
Alle media die tot nu toe bestaan hebben, worden thans het digitale domein ingetrokken, zij het niet in hun oorspronkelijke vorm, maar als enen en nullen en wat je daarmee op een beeldscherm kunt oproepen. Omgekeerd dringt de digitaliteit ook door in alle onverminderd voortbestaande analoge media: niet alleen in de vorm van special effects, of concreter van chips, maar vooral ook in het besef dat als iemand een ouder medium gebruikt, dat om nostalgische redenen doet (het Lenny Kravitz-effect). Niets en nergens ontsnapt zo aan de digitalisering. De computer is geen multimedium, maar een metamedium: een verzameling die alle andere verzamelingen omvat. Behalve zichzelf.
3
Het begrip 'simulatie' werd rond 1980 geïntroduceerd door Jean Baudrillard om aan te geven wat er aan de hand was met de tot dan als realistisch beschouwde media televisie, radio, film en fotografie (over de traditionele media had hij het niet). Al deze media hebben, anders dan ze zelf beweerden, niets te melden over de werkelijkheid, ze gaan enkel en alleen over zichzelf, over hoe ze werken, over hun eigen functioneren op het niveau van individu en massa. Mensen raken niet gefascineerd door de media omdat ze er zoveel boeiende informatie uit kunnen vergaren, maar omdat die media een extase veroorzaken, een nu eens verdovende, dan weer prikkelende roes, inclusief kater en afkickverschijnselen. Zolang je doet of wat er op de buis te zien is, echt is - in de zin van echt gebeurd of gebeurend - kun je er de wonderlijkste drama's en verrassingen mee veroorzaken, zowel in je interne psychologische mechanismen, als in de externe sociale mechanismen waarin je meedraait.
Als je op televisie iemand aan de honger ziet sterven op een overvolle straat in Calcutta, kun je daar de verschrikkelijkste schuldgevoelens aan ontlenen en je complete leven in het teken plaatsen van ontzegging en berouw, of van goede werken hier voor de slachtoffers daar. Maar net zo gemakkelijk kun je er een cynische levenshouding uit destilleren, zo van: jammer voor hen daar, gelukkig hebben wij het beter. Of je kunt het als een eigentijdse horrorfilm consumeren. Of op een ander net overschakelen. De reactie op het getoonde is geen functie van de uitgestraalde beelden, maar deel van het spel waaraan jij, als kijker, deel wenst te nemen. Waarbij de kracht van massamedia deze is, dat ze complete massa's zo gek kunnen krijgen op één bepaalde manier te reageren. Dat bleek onlangs weer met Kosovo: in Nederland leidde het krijgsrumoer enerzijds tot massale inzamelingsacties voor de vluchtelingen, anderzijds tot massale steun aan de navo-bombardementen (78 procent van de bevolking, volgens de opiniepeilers).
Het gebruikelijke idee dat je je door media kunt laten informeren, wordt verworpen door Baudrillard. Je kunt je erdoor laten prikkelen, maar wat er werkelijk' aan de hand is waar dan ook, dat weet niemand. Want zodra ergens media opduiken, kom je in hun spel met tekens terecht en is de (eenduidige, door iedereen te herkennen) werkelijkheid verdwenen. Niets en niemand valt samen met zichzelf in de media. Het enige wat er werkelijk is aan de omgang met media, is hoe we die omgang invullen, voor zover de media er niet in slagen die omgang voor te programmeren. Geloof niets, is Baudrillards advies: noch in de simulatie die zich als werkelijkheid vermomt, noch in de werkelijkheid die zich als simulatie aandient.
In het mediale rijk is alles enkel teken en als zodanig uitwisselbaar. Het andere, het 'radicale anders-zijn' van het ons onbekende, wordt uitgewist door media, genivelleerd tot het niveau van tekens-en-alleen-maar-tekens. Niets verschilt meer van iets anders. Monotonie, daarop is het wereldproces uitgedraaid eind twintigste eeuw, aldus de postmoderne cultuurkritiek van de late jaren tachtig. Alleen roept dit twijfel op: zou er niet toch iets bestaan dat zowel enkel en alleen samenvalt met zichzelf - dus totaal buitenmediaal is - als volkomen verschilt van al het andere, dus absoluut exotisch is? Iets wat onbestaanbaar, ondoorgrondelijk en onuitsprekelijk is, maar daarom niet minder inspirerend? De verleiding van deze twijfel houdt de ongelovige gaande.
4
Dat de kijker begrijpt wat er op de beeldbuis te zien is, komt doordat televisie de verteltechnieken van radio, film, dagblad, telefoongesprek, roman, novelle, gedicht etcetera etcetera gebruikt. Je moet altijd al weten hoe media werken voordat je er gebruik van kunt maken. Zoals Antonio Gramsci schreef in de jaren twintig: mensen begrijpen elkaar omdat ze er hetzelfde over denken. En ze denken er hetzelfde over omdat ze dezelfde media hebben leren gebruiken in de periode dat ze hun bewustzijn ontwikkelden. Het is hierdoor niet mogelijk elkaar met argumenten op andere gedachten te brengen. Overtuigen kan wel: met verbaal geweld. Of met fysiek geweld, dat werkt ook verhelderend. Maar het op een bepaalde manier leren kijken naar en leren denken over de werkelijkheid is in feite zozeer deel van je opvoeding, dat je onmogelijk kunt traceren waar je gedachten en percepties vandaan komen. En dan opeens herken je ze, tot je grote verbazing, in anderen, leeftijdgenoten: de bevrijdende ontdekking en de ontdekkende bevrijding van 'jouw generatie', van de massa waartoe jij behoort.
Zodra je zelfbewustzijn verwerft, is je bewustzijn van hoe de wereld functioneert en wat jij daar in doet, al volledig uitgekristalliseerd, hoezeer dat zelfbewustzijn zich ook presenteert als twijfel, verwarring, wanhoop, kortom: puberteit. Antonio Gramsci hield het erop dat de maatschappelijke klasse waarin een individu opgroeit diens bewustzijn voorprogrammeert. Marshall McLuhan meende dat de media waarmee dat bewustzijn is ontwikkeld, bepalen hoe en wat er te zien en te denken en weten en voelen valt. Hoe het echt is, ik zou het niet weten. Duidelijk is wel dat er altijd iets eerder is dan wat jij weet, en dat het dat eerdere is wat het je überhaupt mogelijk maakt iets te weten: misschien niet meer dan dit, dat dat eerdere onzin was. Of dit, dat je niets weet.
Doordat media niets melden over een objectief bestaande werkelijkheid, maar enkel duidelijk maken hoe andere media berichten over hoe weer andere media berichten over hoe weer andere media etcetera etcetera berichten over iets wat ze werkelijkheid noemen, daarom is alle informatie die je in de media aantreft een functie van die media zelf. Informatie kun je al datgene noemen wat je begrijpt: dan is het alles wat zich ordent volgens een regel die je uit andere media kent. Je kunt ook datgene informatie noemen wat je niet begrijpt, wat onwaarschijnlijk is, zoals Vilém Flusser het definieerde: dan is informatie alles wat zich op een ándere wijze ordent dan je uit andere media kent. Op het web is dan uitsluitend datgene informatief wat niet literair is, niet fotografisch, niet filmisch, niet televisueel etcetera.
Je kunt ook datgene informatie noemen wat verschilt van alles waardoor het omringd wordt, en tegelijkertijd de indruk maakt aan iets te raken buiten heel de mediale constructie om waarin het verschijnt. Zoals Gregory Bateson het in de jaren zeventig noemde: Information is a difference that makes a difference. Of zoals Jean Baudrillard zei: Alles bestaat, maar sommige dingen lukt het om te verschijnen. Bezwaar tegen deze formules is dat alleen datgene in een medium de indruk maakt aan iets buitenmediaals te raken, wat een gelijktijdige ervaring opwekt van de inhoud én de vorm van dat medium - wat ik hierboven het 'dubbele bewustzijn' noemde. Het buitenmediale is zelf een mediaal effect. Informatie bestaat niet, of preciezer: er bestaat geen informatie zonder media - informatie is simulatie.
Maar als media enkel iets duidelijk maken over hun eigen functioneren, kun je ook zeggen dat de werkelijkheid zelf op geen enkele wijze wordt geraakt door die media. Dus zo er iets absoluut exotisch' bestaat op aarde of in de kosmos, dan is dat de werkelijkheid zelf. Dit is het inzicht waar mystici van oudsher mee te kampen hebben, in voor- en tegenspoed. Een mysticus zweert alle media af, met het doel overweldigd te worden door zoiets enorms dat het sowieso in geen enkel medium past. Je kunt alleen van God houden, zegt de mysticus, als je ervan uitgaat dat hij niemand is: zodra hij iemand zou zijn, zou hij niet langer buitenmediaal zijn, aangezien alles op aarde individueel, persoonlijk, 'iemand' is. God is datgene wat niet in de wereld aanwezig is.
Dit verklaart waarom mystici hun ervaringen uitsluitend achteraf kunnen beleven: pas als de ontmoeting met het niet-aanwezige voorbij is, zijn ze zelf weer aanwezig en kunnen ze überhaupt iets ervaren. Als William Gibson in zijn cyberspace-romans iemand contact wil laten maken met de god in het computernet, met de Informatie in de definitie van Gregory Bateson, laat hij de hacker in kwestie hersendood gaan - daarna bestaan er enkel sterke verhalen over wat er gebeurd zou kunnen zijn tijdens die geestelijke afwezigheid. Alleen als we dood zijn ervaren we de werkelijkheid. Maar zelfs daarover valt louter iets te melden via media, en dat vernietigt weer wat er werkelijk was. Anders gezegd: ook het idee dat media uitsluitend simulacra bevatten en geen feiten, geen werkelijke informatie, is een manier om met die media de wonderlijkste drama's en verrassingen te veroorzaken in je innerlijke en sociale mechanismen. Pas als je nergens meer in gelooft, zie je dat geloof het enige is wat bestaat.
5
Toen Socrates lang, lang geleden stelde dat je enkel dit kunt weten, dat je niets weet, formuleerde hij het kennisprincipe dat ten grondslag ligt aan al het denken dat hierboven werd aangestipt. Een filosoof kan louter iets weten over hoe denken werkt, maar niets over waar dat denken over heet te gaan. Voor een filosoof gaat het denken enkel over zichzelf. Hoe meer je weet, des te meer je inziet dat er louter kennis bestaat over wat kennis is, des te meer je ook inziet dat datgene waarover je kennis meende te hebben - de werkelijkheid, of een aspect of element daarvan - je altijd zal blijven ontsnappen. Alsof de menselijke bandbreedte te klein is om alle informatie in de wereld door te laten, hoeveel computers je er ook op aansluit.
Ik geloof niet dat het mogelijk is een nieuw inzicht op te doen. Op het gebied van de kennis bestaat er voor de mens slechts een handvol grondhoudingen, een paar geloven, vanaf het allereerste sprankje zelfbewustzijn tot het laatste vonkje ten slotte dooft, en die grondhoudingen blijven eindeloos terugkeren in de geschiedenis, in telkens een volgende mediale verpakking. Het is het korte geheugen van de generaties dat hun telkens even het gevoel geeft iets nieuws te exploreren. Bij nader inzien blijkt altijd alles al eens te zijn gedacht, domweg omdat denken slechts mogelijk is binnen een handvol structuren. Het lange geheugen van een filosoof als Martin Heidegger deed hem eind jaren vijftig pleiten voor 'gelatenheid' ten opzichte van de techniek: hoeveel apparaten er ook bijkomen, de structuren van de kennis, van het denken, zullen er niet door veranderen. Techniek is daarom wel handig, maar niet wezenlijk. Althans voor het denken.
Een individu mag dan niet in staat zijn dat handvol structuren van de kennis te veranderen, wel is zij of hij in staat zich al die mogelijke geloofsystemen eigen te maken, hoezeer je ze ook uit elkaar moet en kunt houden om ze te kennen. Anders gezegd: alle kennis mag dan simulatie zijn, de verschillende vormen ervan zijn wel degelijk allemaal te emuleren op één kennisdrager, in één individu of één hechte groep individuen. Daarom blijft lezen en herlezen je leven lang de moeite waard, noodzakelijk wellicht, daarom blijf je tot je laatste glimp bewustzijn ingeschakeld op media. Emuleren voorkomt dat je vastdraait in één kennistheoretische programmatuur, en dat gelatenheid tevredenheid wordt, een combinatie van eigendunk en onverschilligheid.
Waar wel fundamentele vernieuwingen mogelijk zijn, dat is in het domein van de ervaring. Misschien niet zoveel als je zou willen, en misschien in een tempo dat eerder in de buurt komt van de biologische evolutie dan van sociale omwentelingen, maar toch. De menselijke ervaring is, anders dan ons kennisvermogen, geen structuur, maar een verhouding: de verhoudingen binnen het complete pakket aan menselijke vermogens. (Menselijk ja, maar dieren, planten en dingen hebben ze ook.) Die vermogens zijn achtereenvolgens, ik noem ze nog maar eens: het verstand, het gevoel, de wil, de esthetische voorkeur of smaak, de verbeeldingskracht, het geheugen, het geweten, het zelfbewustzijn, de zintuiglijke gewaarwording, het instinct en de intuïtie.
Al deze elf faculteiten kunnen afzonderlijk vermoedelijk slechts op een handvol manieren worden gestructureerd, zoals ik al aangaf omtrent het kenvermogen - maar de onderlinge combinatiemogelijkheden van deze elf vermogens zijn onuitputtelijk, want voortdurend in beweging, in wording zo u wilt. Nu eens geleidelijk, dan weer schokkend: de ontwikkeling vindt plaats in reactie op externe prikkels, hetzij via een verlangen (een tekort in jezelf dat je wilt aanvullen), hetzij via een verleiding (een teveel buiten jezelf waarin je je wilt verliezen), hetzij via overtuiging en geweld (een kracht van buiten die binnendringt), hetzij via mediale programmering (een kracht van binnen die naar buiten dringt). Of op nog andere, mij onbekende wijzen. Telkens zijn er verschuivingen, omvormingen, vernieuwingen te constateren. Ik ben niet meer die ik was, al weet ik nog hetzelfde. Hoe meer ik inzie dat ik niets weet, des te groter de kans dat het radicaal andere, het absoluut exotische, het buitenmediale - dat wat ik zojuist ingetogen 'externe prikkels' noemde - het de moeite waard vindt mij aan te raken, binnen te vallen. En alles wat ik in mij opgeslagen heb om te vormen tot, ja, wat? Simulatie? Kunst?
6
Om kunst te maken, om iets als kunst te kunnen herkennen, moet je uitgaan van het postulaat dat er buiten de media een wereld bestaat die ook zonder die media toekan. En die zich soms aandient, als duizeling, in wat dan een kunstwerk is. Alles bestaat, maar sommige dingen slagen erin te verschijnen. En wanneer ze verschijnen, doen ze dat in een beeld - en alleen áls ze verschijnen kun je van een beeld spreken, is iets wat anders visuele ruis zou zijn gebleven, beeld geworden. Een beeld is iets wat zich toont terwijl je er niet in gelooft, domweg omdat je nog niet op het idee was gekomen dat je ook daar in geloven kon.
Zo krijg je kunst: op het moment dat je heel je filosofie en kennis en overtuigingen en oordelen en gevoeligheden niet zozeer overboord smijt om een wilde grensoverschrijding innerlijk te doorleven - zoals Georges Bataille zich dat in de jaren veertig voorstelde - alswel bemerkt dat je helemaal geen filosofie, samenhangend wereldbeeld of zelfs maar een mening nodig hebt. Zodra jij je belangstelling voor jezelf verliest, raken de dingen in jou geïnteresseerd. En heb je eenmaal de aandacht van de objecten getrokken, dan is het snel gedaan met de beschutting die je achter je simulaties dacht te hebben gevonden.
Maar wanneer je het postulaat van de 'objectief bestaande werkelijkheid' omhelst, erken je impliciet ook het bestaan van de media als een sfeer die niets van doen heeft met het buitenmediale, als een omgeving met eigen regels en belangen, eigen genoegens en verschrikkingen, eigen geschiedenissen en toekomsten. Een sfeer waarvan het geen zin heeft te eisen dat ze ons iets meldt over iets anders dan zichzelf - de wereld daarbuiten -, net zo min als je van die buitenwereld kunt eisen dat ze ons iets leert over wat media zijn. Media, beschouwd als autonome sfeer, zijn niet uit op informeren; wat ze in hun gebruikers opwekken is geen geïnformeerdheid, kennis of inzicht, maar vervoering, extase (heet of koel), hypnose. Trance.
Een trance is een prikkeling van een biosysteem waaraan geen andere consequentie verbonden kan worden dan het in-zichzelf-opgaan van dat systeem. Het biosysteem (de mediagebruiker, de boekenlezer, televisiekijker, gameboy, technodancer, fotoliefhebber, museumbezoeker, radioluisteraar) raakt gefixeerd op het eigen functioneren, dat door de instroom van een externe energie een toestand bereikt die dat systeem uit zichzelf nooit had kunnen aannemen. Het biosysteem (de verhouding tussen de elf faculteiten daarvan) wordt in trance zelf een medium, een autonoom spel met tekens, impulsen, trillingen. Tijdelijke evenwichten, verschuivingen, herrangschikkingen, nieuwe tijdelijke evenwichten: trance is een vorm van concentratie, op wat er van binnen gebeurt. En het blijkt heerlijk. We gebruiken media niet vanuit een 'desire for immediacy', zoals Jay Bolter en Richard Grusin het noemen, een verlangen naar een directe ervaring van iets wat we niet zelf zijn. We willen ónszelf ervaren zoals we niet zijn. En dat telkens anders.
De term 'massamedia' is niet langer van toepassing. Media roepen zelden meer de massa op zoals Elias Canetti die beschreef, de mensenmenigte waarin de individuen hun aanrakingsvrees overwinnen en lekker tegen elkaar aanduwen, in één richting, uit op een massaontlading. Oudere media als het concert, de opera, de toespraak, het toneelstuk, de voetbalwedstrijd, die genereren massa, nog steeds, compleet met gejuich, staande ovaties, naar het podium dringen. Een heel enkele keer gaat een zaal applaudisseren bij de aftiteling van een film, maar speelfilms zijn eigenlijk altijd uit op vervoering bij de kijkers afzonderlijk. Tijdens popconcerten lukt het een band soms de complete zaal in een massa te transformeren: meezingen, toegiften veroveren, het toneel bestormen. Maar in heel het naoorlogse medialandschap, van radio en televisie tot alle digitale media, draait het om het serieel creëren van trance - soms in gigantische mensenmassa's tegelijk: de danceparty's waar onder aansturing van dj's en vj's tienduizenden jongeren allemaal aandachtig rond hun eigen as draaiend hun particuliere trip beleven, zonder elkaar aan te raken.
7
Simulatie: het ziet eruit als iets reëels, maar dat is het niet. Het is een kopie zonder origineel, zoals Baudrillard definieerde, namaak van iets wat niet echt is. De poging de complete inhoud van alle media te interpreteren als simulatie zal echter eeuwig schipbreuk leiden, doordat in het begrip simulatie zelf onlosmakelijk het reële aanwezig blijft, zij het in negatieve vorm. Iedere keer dat je de werkelijkheid ontkent, geef je daarmee te kennen dat ze blijkbaar voldoende de kop opsteekt om haar weer de kop in te moeten drukken. Remediatie is dan een verfijnder begrip. Bij teleoperaties - chirurgische ingrepen op afstand - moet je ervan uitgaan dat datgene wat de chirurg op plek B te zien krijgt op z'n beeldscherm, daadwerkelijk bestaat op locatie A, waar het te opereren lichaam onder narcose ligt. Het getoonde is derhalve geen simulacrum. Maar het is wel een remediatie, van het televisiebeeld namelijk. Doordat de chirurg weet hoe je tv moet kijken, is hij in staat het beeld te lezen waarop hij de operatie verricht, met alle gevolgen voor de o zo concrete patiënt een paar honderd kilometer verderop. Het chirurgische beeld gaat dus zowel over hoe live-beelden op een scherm functioneren, als over iets wat werkelijk bestaat. Het ziet er niet uit als iets reëels, maar het is dat wel.
Eigenlijk tref je zelden een zuivere simulatie aan. Bijna altijd is iets wat zich opdringt als 'ook maar media' op een of andere wijze propaganda (voor een politiek, een product, een levensstijl). Simulaties in zuivere vorm zijn echter wel precies de inhoud van emulaties. De economische grenzen tussen de verschillende hardwarefirma's kwamen niet voort uit de karakteristieken van het medium computer, maar uit historische omstandigheden: van egotripperij tot de drang geld te verdienen. Emulatie doorbreekt deze kunstmatige grenzen en heft daarmee de economische en culturele geschiedenis van het computermedium op.
Tegelijkertijd is emulatie het enige middel dat de computer heeft om haar eigen geschiedenis veilig te stellen en te ontsluiten, nu de ene na de andere antieke drager plus format verdwijnt. Emulatie van alle vroegere hardware plus software is de enige vorm waarin computergeschiedenis kan worden geschreven op de computer. De sociale of financiële werkelijkheid buiten de computer komt daar niet in voor, enkel wat de computer zelf vermocht wordt toegelaten tot deze historie.
Klassieke historici tekenen hier bezwaar tegen aan. De sociale, culturele, politieke, commerciële werkelijkheid die vorm en inhoud van een medium bepalen, zeggen zij, zijn evenzeer deel van dat medium als de technische kenmerken ervan. Deze stelling is waar als je de werkelijkheid beschouwt als de onlosmakelijke tegenhanger en partner van de simulatie. Maar dat is niet de enig mogelijke zienswijze, zoals ik hierboven al suggereerde. Interessant is niet de tegenstelling simulatie-realiteit, maar het koppel simulatie-trance. Als iets een trance opwekt, dan is het simulatie. Als je niet van een medium gebruikmaakt om je erdoor te laten informeren, maar om een intensiteit in jezelf op te wekken, heb je het realiteit-simulatieparadigma de facto verlaten en ben je overgegaan op de simulatie-trancepraktijk. Het spel met de pure tekens genereert de zalige concentratie op het andere innerlijk. Emulatie is de wijze waarop de posthistorische computergeneratie haar trances beschikbaar houdt om ze allemaal te ervaren, allemaal te kunnen blijven worden. Allemaal: niet alleen de trances van games, nee, alle trances, van de media, de culturen, de religies. Als je niet meer gelooft in de aanspraken van de reële geschiedenis, zet het dansen in.