Paul Groot

Het Middel

Een aan het genre ontstegen ideeënroman

Dirk van Weelden, Het Middel
Pagina's: 256
ISBN: 9789045701271
Prijs: € 18.90
Uitgeverij Augustus 2007

Een vreemd boek, Dirk van Weeldens nieuwe roman Het Middel. Nu ja, een vreemd boek om te lezen, maar de schrijver zelf vindt er niks vreemds aan, neem dat maar van mij aan. Van Weelden ziet deze roman als een standaard voor de rest van zijn werk. Dat is wel even slikken voor een lezer zoals ik die bij het lezen ervan al snel met de handen in zijn haar zit. Dit is niks voor een relaxte leesavond. Van Weelden dwingt je al snel in de rol van literair onderzoeker, je ontwikkelt je al snel als een close reader, zoals dat in de jaren zestig van de vorige eeuw gedaan werd in het tijdschrift Merlyn. Stukje voor beetje, zin voor zin, woord voor woord, lettergreep voor lettergreep wordt op z'n waarde onderzocht. Niets lijkt onschuldig in dit boek, niets leeft op zichzelf, alles is met alles binnen en buiten het verhaal verbonden.

Van Weelden neemt je mee in zijn post-post-postmoderne wereld van schijnzekerheden die maar één zekerheid hebben: dat alles hier allemaal echt gemeend is. Dit ultieme boek uit de lange schrijverscarrière van Van Weelden, reflecteert de wereld van nu, is tegelijk een terugblik en bevat ook nog eens een toekomstvisie. Alles loopt in alles over, heeft met elkaar van doen, laat zich aan elkaar hechten. Niets staat er voor zichzelfs genoegen.
Van Weelden is behalve romanschrijver ook filosoof. Het Middel zou ook nog wel eens zijn Tractatus, of misschien wel zijn Sein und Zeit genoemd kunnen worden, als een echt alternatief voor de hoofdwerken van Ludwig Wittgenstein en Martin Heidegger. Maar zijn instrument is niet een nieuw taalgebruik zoals bij Heidegger, en heeft ook geen Wittgensteiner logische opbouw. Van Weeldens is als romanschrijver gehecht aan de alledaagse realiteit, formuleert altijd in helder taalgebruik, en laat zich op het eerste gezicht eerder inspireren door Baden Powels instructieboek voor de padvinders dan door zoiets vakmatig filosofisch als de syllogismen van Aristoteles of Thomas van Aquino.

De kracht van Van Weelden is dat hij zonder veel omwegen en zonder enige scepsis “low art" tot "High Art" weet te maken. Zijn ultieme droom zal hij eerder in de sfeer van het AVRO radioprogramma Arbeidsvitaminen (waarin de gewone man met de alledaagse hits verdoofd wordt) formuleren dan dat hij die in de termen van bijvoorbeeld George Boole zou willen presenteren. Boole (1815-1864) is de uitvinder van een logica die in Het Middel een belangrijke, onzichtbare rol speelt. Hij is de theoretische grootvader van de computerlogica, zijn gedachten hebben de computer als het ware tot een filosofisch instrument gemaakt. En hoewel hij eigenlijk wiskundige was, mogen we hem, sinds de (weliswaar mislukte) poging van Bertrand Russel om de filosofie op logische grondslag te baseren, ook heel goed als filosoof beschouwen. En in die hoedanigheid is hij in Het Middel aanwezig, en zie je zijn invloed tussen de regels opborrelen, en zelfs prominent aan bod als ergens in Het Middel, de Skyriter, de typemachine die Van Weelden voor het eerste intikken van grote stukken van deze roman gebruikt heeft, uitgebreid besproken wordt. Misschien lijken het wat babbelende opmerkingen over een model typemachine dat allang vergeten is, maar het is veel meer. Hier wordt via een paar tussenstappen aan de filosofische implicaties van het gebruik van de laptop en de computer in ons dagelijkse en intellectuele leven gerefereerd.

II

Dit, via een omweg invoeren van belangrijke standaards, is kenmerkend voor deze roman. De verwikkelingen van de Skyriter, die via een omweg model staat voor de logica van de computertalen, is er een extreem, maar mooi voorbeeld van. In Van Weeldens verglijdende waardenschaal gaat dan ook niets verloren, niets staat op zichzelf, alles is behalve zichzelf ook een beeld van iets anders.
Niets lijkt dan ook onbesproken in deze roman, want het verhaal - de geschiedenis van een extreem ziektegeval, Victor, die op zoek is naar een verloren gegane liefde en naar een goed medicijn tegen zijn enge ziekte waar hij een verminkte hand, een beschadigde voet, een ontbrekend oor en een halflege balzak aan over heeft gehouden – is natuurlijk een metafoor voor iets anders. Van Weelden dirigeert hier een zoektocht van de mensheid naar spirituele genezing. De fysieke genezing die Victor kan vinden in de geheimzinnige plant mutó - kennelijk "het Middel" waar de titel van de roman op duidt - impliceert een veel uitgebreidere opzet. Deze vertelling over de zoektocht naar een medicijn tegen een heel gemene ziekte moet natuurlijk als een utopisch project gelezen worden. Maar dat is heus niet gemakkelijk. In het verslag neemt Victors verblijf in een ruïneus utopisch Babylon, dat zich, mentaal, ergens in de buurt van zowel Constant Nieuwenhuys’ gelijknamige Utopische project als ook misschien wel Auschwitz lijkt te bevinden, een grote ruimte in. Deze ruïnes zijn de resten van het ooit florerende Enclave, het hoofdkwartier van een spirituele beweging als die van Jim Jones, of van Tom Cruise, waar Victor ooit slachtoffer van was. De ruïneuze plek is als de laatste resten van een verloren gegane bibliotheek, van een verloren gegaan geheugen, dat slechts in flarden en associaties de inhoud van deze bibliotheek nog weerspiegelt. Een beetje als het mentale “Landschap Van Na De Bom”.

III

De als klassiek filosoof geschoolde Van Weelden heeft Het Middel ook als een Utopische roman ingekleed. Een doorzichtig literair handvat, dat wel, want Utopia is toch altijd al het bezit gebleven van de filosofen. Meestal levert dat niet echt spannende literatuur op, omdat de schrijvers meer door hun grote visioenen zijn geobsedeerd dan met de dagelijkse praktijk van een mooie literaire stijl of compositie. Dat kenmerkt Het Middel ook wel een beetje. Maar als Utopische roman, die is uitgerust met een zintuig voor de toekomst en oog en oor voor het verleden, en ook nog een beetje een retrospectief karakter toont, is het vooral bedoeld als een ongrijpbaar literair - filosofisch manifest. Utopia als Verlangen bestaat natuurlijk niet meer in onze virtuele wereld, de digitale wereld is een definitief Utopia, alles wat je maar droomt kan meteen ook gerealiseerd worden. In “Het Middel” bevinden we ons dus overal en nergens in een utopia dat ook een a-topia is, met waarden die Van Weelden in eenzelfde adem bevestigt en ontkent, dat als filosofie bedacht is, maar erop gespitst is dat het als literatuur gelezen kan worden.

Dat geeft een curieus resultaat. Noch filosofisch noch literair is zijn tekst dichtgetimmerd. Of misschien moet ik het anders zeggen: Het Middel is een filosofisch literair traktaat waarin niet het gezegde, het beschrevene er zozeer toe doet, maar juist wat NIET beschreven staat. Wat er tussen de regels, onder en boven de woorden gezegd wordt, al datgene dat tussen de letters in piept, daar draait het hier om. Niet de gevulde regels, maar de hiaten zijn hier de betekenisgevende onderdelen. Tussen de gedrukte tekst schuiven voortdurend beeldenreeksen die je van hot naar her in geschiedenis en literatuur werpen. Flarden krantenberichten en artistieke feiten wringen zich tussen de regels, tussen de zinnen; tussen de woorden en letters nestelt zich een opeenhoping van artistieke en sociale metaforen, met de meest vreemde associaties en alliteraties, bijgedachten en afleidende overpeinzingen. Nooit heb ik zo lang over een boek gedaan, nooit heeft een boek me zo uitgedaagd.

Aanvankelijk nog meende ik de chaos te kunnen bedwingen met hulp van de flaptekst. Het Middel is volgens snellezer Joost Zwagerman een speels gedoe, utopische vertelling, psychologische thriller, een laconieke relatiekomedie en een spetterend jongensboek. Zwagerman is dan ook ervaringsdeskundige in ongeveer alle genres, dus tegenspreken zal ik hem niet. Maar omdat Het Middel ook iet anders is, namelijk toch eigenlijk de ultieme roman van de ondergang van alle avant-gardes die ooit bedacht zijn, is het tegelijk ook een voortdurend refereren aan wat ooit als zodanig werd gezien. Honderden namen strijden om aandacht, van Herodotus, -Van Weeldens grote voorbeeld – via Diderots Jacques de Fatalist tot Beckett's Molloy. Maar de westerse avant-garde ligt op z'n gat, dat weet van Weelden. Je kunt er met geen fatsoen meer openlijk over reppen, dus moet alles in het geniep gebeuren. Dat maakt Van Weeldens roman er niet gemakkelijker op. Vertaal Het Middel bijvoorbeeld maar eens in het Chinees, een taalgebied waar de klassieke genres allemaal nog echt bestaan, er nog niet een tsunami van avant-garde overheen is gegaan; een taalgebied waar Simon Carmiggelt nog lang geen Martin Bril heet, Joost Zwagerman nog gewoon voor Elsevier’s Maandschrift schrijft, de seksuele revolutie aarzelend op gang is gekomen; waar de Oude Waarden nog echt beleefd worden, en waar de canon van alles en nog wat niet eens ter sprake komt omdat die nog steeds de vanzelfsprekende basis van alle meningen en visies vormt. In dat taalgebied zou Het Middel, waar alles op losse schroeven staat en bewerkt is door een vervreemdende mentaliteit, voorlopig een groot vraagteken zijn. De ironie van de jaren zeventig, het cynisme van de jaren negentig dat van Weelden in zijn realisme van onze jaren uitdaagt en een geweldige opdonder geeft, wat zou een Chinees ermee moeten? Wat moet hij met deze serieuze optimistische wandeling om de ruïnes van alle literaire, en ook nog wat artistieke avant-gardes door te nemen? Of toch, zou deze optimistische, utopische vertelling misschien juist in China een gevoelige snaar raken?

IV

Het Middel is natuurlijk voor alles de vertaling van een nooit eerder gepubliceerde vertelling van Herodotus die Van Weelden onder het stof vandaan heeft gehaald. Het begint bijna als een Hollywood film, met onzichtbaar draaiende Technicolor camera’s die je helemaal proberen in te pakken. Victor komt in zo'n traditionele aankomst - en vertrekhal aan, Amsterdam 19de eeuw, of misschien wel Rome na de invasie van de barbaren. In een werveling van niet letterlijke, conceptuele anachronismen breekt Victor zich baan die eigenlijk nog het meest weg heeft van een nieuwe literaire transformele generatieve grammatica voor de roman. Van Weelden renoveert Chomsky’s uitvinding, zijn generatieve grammatica uit eind jaren vijftig die ook zomaar ergens in de jaren negentig verdwenen bleek, haalt hem binnenste buiten, zet de resten bij elkaar, transformeert enige onderdelen en laat hem weer draaien. Dat is een mooie metamorfose: van de reusachtige ontvangsthal is het een kleine stap naar de benauwde verhoorruimte in een politiekantoor, waar het oorverdovende lawaai in de hal verwordt tot een angstaanjagende stilte. We horen het bloed ruisen in de hersenen van Vincent, we zijn onderdeel van zijn zenuwen, meer nog, we zijn als de genen die zien hoe andere genen de boodschap overdragen van zijn gedachten. De microgolven in zijn hersenen sluiten mooi aan op de macrogebeurtenissen buiten. Alles heeft hier zijn eigen aansluiting op het onverwachte. Historische flitsen transformeren in sciencefiction. Soms per hoofdstuk, soms per bladzijde, soms per alinea maar even zo gemakkelijk per zin wordt er van het ene op het andere genre overgeschakeld. Het ene moment verkeer je met de personages alsof je in Raymond Roussels Indrukken van Afrika zit, dan weer ben je terug bij Herodotus, om toch weer zeker te weten dat je zoiets al eens eerder bij de avonturen van Jules Verne heb gezien. Zelden heb ik met zoveel opwinding passages gelezen en me opgewonden gevoeld. De schitterendste sciencefiction, in prachtige zinnen neergezet, alsof de digitale wereld allang verschenen was.

Victors zoektocht naar de medicinale plant om zijn vreselijke ziekte tot staan te brengen zou je als een reminiscentie aan Don Quichote en Jacques de Fatalist kunnen zien, als daar niet opeens Terborgh’s paarden zich tussen de zinnen uit had gewrongen. En steeds weer, dus ook hier, zie je in de verte Raymond Roussel op wacht. Daar ergens in een verre, heftige uithoek van een ver landschap dat misschien wel wat op onze wereld lijkt. Nu ja, eigenlijk op een landschap zoals Herodotos dat zag, maar dat natuurlijk vooral een beeld is van Victors eigen psychische universum. En als hij dan oog in oog staat met de mutó, de geneeskrachtige plant die zijn ziekte tot staan moet brengen, is Roussel wel heel dichtbij. De mutó ziet eruit als een onregelmatig weefsel van stugge draden. Het doet denken aan gekookte, door de war gehaalde en weer verharde mihoen: een vuilwitte sluier met blauwe waas die tegen de vlakke kant van een groot rotsblok groeit. En zo blijkt de mutó familie van die plant waar Fogor in Roussels Indrukken van Afrika door wordt geobsedeerd, die immense, witachtige plant die uit zichzelf in de lucht voorover buigt als om een baldakijn te vormen, waarop in volle omvang, “een scherpe, krachtige en heldere voorstelling” wordt geprojecteerd die één geheel vormt met een mooi gekleurd plantaardige weefsel. Victor kent zijn klassieken, dat wil zeggen Van Weelden kent zijn klassieken, en zo hecht zijn eigen medicinale plant zich aan Roussels technologische wirwar, en verschijnt uit dat plantaardig gekleurd weefsel het beeld van het LCD-scherm van zijn laptop.

Zo begrijpen we via Roussel en de Skyriter dat de essentie van Het Middel, van de mutó, de elekdtronische tekstverwerker is. En dat deze roman dan wel op papier gedrukt is, maar in de toekomst pas als een Elektronisch Boek zijn echte waarde kan bewijzen. En de mutó ook dan pas zijn genezende werking kan bewijzen.

V

Maar Het Middel bevat tegelijkertijd ook de bewijzen van een precies omgekeerde strategie. Hier heb je een pas verschenen boek in handen dat je de illusie wilt geven dat de Tijd sinds Herodotes nooit echt is verstreken, dat de Wereld nog wel degelijk eensluidend ervaren kan worden, als je dat maar wilt. En dat de wereld toch weinig is veranderd sinds Herodotes zijn reisboeken schreef. In de mooiste passage die het boek kent wordt een schaap geslacht: vastgebonden aan een klein touwtje stribbelt het niet tegen, een haaltje door de halsslagader, en een emmertje loopt vol met dampend bloed. De buikholte wordt geopend, hart, longen, organen en darmen weggehaald, ten slotte worden de achterpoten aangepakt. Er wordt een kleine snee in het vel gemaakt, er wordt met kracht lucht door naar binnen geblazen, en door handige massage van de lucht tussen de huidvliezen wordt ten slotte met een paar snelle snijbewegingen het vel op strategische punten losgemaakt. Zo kan men beginnen het schaap de vacht uit te trekken. De beschrijving ervan beslaat nauwelijks een pagina, maar het vormt het hoogtepunt van Het Middel. Je voelt en ruikt het offer, je bent bij een echte gebeurtenis aanwezig. Ik las deze passage toevallig toen ik net de film Los Muertos van Lisandro Alonso had gezien, met een passage erin die daar helemaal bij aansluit. Al even onweerstaanbaar realistisch. Nooit eerder zag je in een "speelfilm" zoveel werkelijkheid aan je voorbij gaan. In een moerasachtig gebied, ergens in Noord Argentinië, peddelt de net uit de gevangenis ontslagen hoofdfiguur over de wateren om een pakketje af te leveren van een medegevangene die het hem bij zijn vrijlating heeft meegegeven. Het verhaal van een overlever, een moordenaar van twee kinderen, waarvan je pas na afloop vermoedt dat hij een derde moord van zijn eigen kleinzoon op 'n geweten zal hebben. Onderweg spot hij een bokje, hij blijkt een meester in het slachten, En in een scène van een minuut of vijf zijn we er getuige van hoe hij het bokje ontdekt, het dier overmeestert, doodt, van zijn ingewanden ontdoet en als voedsel verder op z'n boottocht meeneemt.

VI

Het Middel is Van Weeldens Finnegans Wake, een roman die een uitgebreid verklarend notenapparaat van node heeft om naar waarde geschat te kunnen worden. Dat is geen ironie. De verwijzingen die van Weelden maakt zijn ontelbaar, de verwijzingen die er buiten hem om insluipen zijn al even talloos, en kunnen alleen met een vademecum goed gespot worden.

Dat wil de titel Het Middel dus zeggen, het is eigenlijk poëzie. Ieder woord, iedere regel, iedere paragaaf etc. biedt zich aan voor overweging, herschikking, uitbating aan associatieve processen in eigen hoofd. Dit is dus de ultieme "post-post-post-whatever" roman. Alles is geïsoleerd maar reflecteert tegelijk alles om zich heen, op de pagina's, maar ook daarbuiten. Zelfs gesloten op mijn bureau, hoorde ik het boek prikkelen en borrelen, meende ik er de "mutó" in te horen ontwikkelen, alsof je eigenlijk het boek zelf als “het middel” tot je moet nemen, kauwend en bijtend op die bladzijden, leeg moet vreten en als een uitgescheurde kaft achter moet laten.

Het Middel is dan ook, uiteindelijk, geen literatuur, geen fictie, geen essay. Dit is ook geen verslag over de wederwaardigheden van een lichaam waarin gaten zijn geschoten door een vreselijke onbekende ziekte. Het is veeleer een scan van een door een totale gekte doorboorde geest. Misschien een verslag van een van zijn hersenen losgeslagen patiënt die zich verenigt met andere dolende geesten en zich alsnog in leven weet te houden.

Zo ongeveer als de coverfoto, zo laat zich deze roman samenvatten. Een man bet met water uit een plastic emmertje zijn voorhoofd tegen de hitte van een om hem heen uitslaande bosbrand. Zo reëel als het maar kan, maar tegelijk volkomen absurdistisch. Waarom vlucht hij niet weg, net als de fotograaf trouwens? Dit is een geënsceneerd realisme dat ontstijgt aan zijn eigen kader. Ook van Weelden ontstijgt hier definitief aan de realistisch ogende roman.