Jasper Altena 1 jan 1998

On a Secret Mission

Luitenant Coulon

Op 21 januari 1913, deed de geheim agent luitenant Coulon van de Franse militaire inlichtingendienst, verslag aan zijn commandant in Hanoi. Hij had als opdracht de politieke en militaire situatie te bestuderen in de zuidelijke Chinese provincies Guangdong en Guangxi.

Het Franse koloniale gezag, dat altijd al een gewillig oog had laten vallen op Zuid-China, bekeek met angst en beven de anarchistische situatie die hier ontstaan was na het slagen van de Chinese Republikeinse revolutie van 1911. Een destabilisatie van Zuid-China kon wel eens overslaan op Noord-Vietnam, dat de Fransen aan het einde van de negentiende eeuw al zoveel moeite had gekost om te pacificeren en te zuiveren van de in hun ogen niet zuivere sujetten. De centrale Chinese regering kon haar gezag in de provincies aan de Noordgrens met Vietnam nauwelijks laten gelden. De macht werd betwist door verschillende krijgsheren met hun eigen privé-legertjes, die veelal hun eigen gewin nastreefden. Bovendien werd het gebied geteisterd door piraten, landlopers, hoeren en bandieten met een daaraan gepaard gaande ontzedelijking van het gedrag. De primaire angst van het Franse koloniale gezag was echter niet de situatie in China, met zijn piraten en krijgsheren, maar de mogelijkheid dat de Vietnamese nationalisten, die hun toevlucht gezocht hadden in Zuid-China na 1911, gebruik zouden maken van de situatie. En dat ze eventueel met de hulp van enkele Chinese krijgsheren een aanval zouden openen op het Noorden van Vietnam met als uiteindelijke doel de Fransen te verdrijven. Die angst was niet geheel ongegrond maar werd in Hanoi en Parijs wel schromelijk overdreven. Hoewel het nog jaren later onrustig was aan de Vietnamese Noordgrens kwam het nooit verder dan enkele kleine grensincidenten en aanslagen.


De missie van Luitenant Coulon die vanuit Hongkong te land terugkeert naar Vietnam en Hanoi en al reizend informatie verzamelt en daarvan verslag doet geeft niet alleen een beeld van de politieke en militaire situatie in Zuid-China maar het gunt ons in de eerste plaats een blik op de wereld van een geheim agent.

Het hierna afgedrukte, uit het Frans vertaalde verslag

1 De nationale archieven, VietNam, depot nr.1 in HaNoi,Gouvernement-Géneral de l' IndoChine, F5-2205.

is de tweede rapportage, uit een serie van drie, die de geheim agent luitenant Coulon deed aan zijn commandant in Hanoi. Het is zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke staat gelaten. Inconsequenties in de spelling van namen zijn opgenomen zoals ze in het origineel voorkomen. In de voetnoten zijn de belangrijkste Chinese geografische namen en de Vietnamese eigennamen in de huidig gangbare spelling opgenomen.

JASPER ALTENA


CANTON, 21 januari 1913

2 Canton=Guangzou

Van luitenant Coulon, belast met onderzoek naar de revolutionaire Annamitische beweging,
Aan Mijnheer de Generaal, Opperbevelhebber der Indochinese strijdkrachten,
Hanoi.
Betreffende:

De agitatie van revolutionaire Annamieten

3 Annamieten, de Franse koloniale benaming van de huidige Vietnamezen




Ik ben op 9 januari in Canton aangekomen en heb terstond mijn opwachting gemaakt bij Mijnheer de Consul Beauvais, die mij met de grootste voorkomendheid heeft ontvangen en zich zeer genegen betoonde langs deze weg het militaire gezag in te lichten.

Het zou ten enenmale onmogelijk zijn geweest wat dan ook te ontdekken als ik louter op mijzelf aangewezen was geweest. Wie de stad Canton nog nooit heeft gezien, kan zich van een dergelijk labyrint geen voorstelling maken. In deze onafzienbare door de straten krioelende menigte onderscheiden de individuen zich nauwelijks van elkaar, en elk opsporingswerk is dan ook tot falen gedoemd, tenzij men beschikt over een sterke politiemacht, zoals de huidige regering, of over een met beleid opgezette inlichtingendienst, zoals onze consuls.


Mijnheer de Consul Beauvais wordt bij zijn onderzoek krachtig gesteund door toegewijde mannen die hij aan zich heeft weten te binden en vooral door zijn uitmuntende kennis van Zuid-China, van de Chinese taal en het Chinese schrift. Dankzij een systematisch opgezette en zorgvuldig opererende organisatie kan hij de geringste details ordenen en onderling in verband brengen, zonder dat het zicht op de bredere samenhang ooit verloren gaat. Alle personen die in recente tijden van zich deden spreken, hebben hun plaats gekregen in de fiches van Mr. Beauvais.


Maar ofschoon de Consul op bewonderenswaardige wijze wordt ingelicht over alles wat zich in Canton afspeelt, acht hij de taak die hem toevalt buitengewoon zwaar. Het toezicht over een zo groot en woelig consulair district als het zijne, zeker in het licht van de recente gebeurtenissen en de om zich heen grijpende nieuwe geest, gaat het karwei te boven dat door één man kan worden geklaard.


Om alle agitaties van de in Canton verblijvende Annamieten daadwerkelijk te traceren zou, in de Chinese stad, een speciale dienst moeten worden gevestigd, naar het voorbeeld van de spionagedienst die omstreeks 1904 door de Japanners in Indo-China was opgezet. Alle vrij rondlopende personen zouden moeten worden aangezogen door een aantal door Annamitische agenten te houden winkels, waar zij hun natuurlijke verlangen naar contact en hun onweerstaanbare neiging tot loslippigheid zouden kunnen bevredigen.


Maar om een dergelijke inrichting op poten te zetten zou men over trouwe en bekwame manschappen moeten beschikken, die in staat zijn om te volharden in een lastige en gevaarlijke taak, en vooral over geld - want geld is het grootste manco.


Bij de huidige stand van zaken is, in de ogen van Mr. Beauvais, de situatie als volgt:


I.- Het is buiten kijf dat bepaalde Annamieten een complot voorbereiden. Het komen en gaan van de grote leiders, de in beslag genomen correspondentie en geldsommen, de onderschepte pamfletten en boeken, alles wijst erop dat er een beweging bestaat.



Maar nadere preciseringen zijn erg moeilijk. Het consulaat heeft geen enkele specifieke signalen opgevangen die wijzen op een ophanden zijnde aanval tijdens Têt

4 Têt, het Vietnamese nieuwjaar volgens de maankalender

of aan het begin van de regentijd. Het is mogelijk, maar Mr. Beauvais heeft niets gehoord dat erop wijst.

Zeker is dat Canton sinds twee jaar een belangrijke plaats van samenkomst voor de samenzweerders is geworden. Prins Cuiong-De

5 Cuiong De = Cuong De

en Pham-Boi-Chan

6 Pham-Boi-Cham = Phan Boi Chau,

die in contact staan met Sun Yat-Sen, hebben domicilie gekozen aan de oostkant van de stad, in Cha-Ho, het militaire centrum van de provincie. Die plekbood hun het voordeel dat ze er sinds het knippen der staarten onopgemerkt kondenblijven en dat ze zich dichter bij de grens bevonden, waar brieven en geldsommenkonden worden uitgewisseld.


Ze hadden zich gevestigd in de pagode van de voorouders van de oude commandant der zwarte paviljoenen, Lun-Vinh-Phuoc

7 Lun-Vinh-Phuoc = Luu Vinh Phuc.

Aldaar ontvingen zij met zekere regelmaat een zestigtal Annamieten, minhuong 7

8 minhuong = min huong, persoon van gemengd Chinees en Vietnamees bloed

afkomstig uit Quang-Si

9 Quang-Si, Kuang-Si = Guangsi

of emigranten uit Indo-China, die in het Chinese leger dienst hadden genomen om te worden opgeleid en later de kaders van het nieuwe Annamitische leger te vormen.

Maar in de laatste maanden van 1912 liet gouverneur Hou-Han-Min, die van de stand van zaken op de hoogte was gebracht en zeer ontstemd was bij de gedachte dat het Franse gezag hem van medeplichtigheid met deze kuiperijen zou kunnen verdenken, Lun-Vinh-Phuoc de raad geven zich koest te houden.


Sindsdien hebben de Annamieten zich in alle windrichtingen verspreid, zonder dat het Franse gezag nog hoefde in te grijpen.


Het is zeer wel mogelijk dat sommigen van hen inmiddels naar Canton zijn teruggekeerd om daar opnieuw complotten te smeden; maar Mr. Beauvais heeft dienaangaande niets nieuws vernomen.

II.- Het is wel degelijk zo dat de vijandigheid van de bevolkingsgroepen die in de nabijheid van onze grenzen wonen, heviger is dan ooit. De Franse vertegenwoordigers in Kouang-Si

10 zie noot 7,

in Yun-Nan

11 Yun-nan = Yunnan

en in Houang-Tong

12 Houang-Tong, Kouang-Tong = Guangdong

zijn op dat punt volstrekt eenstemmig; de francofobie is er nooit uitgesprokener geweest. Al hun inlichtingen gaan in dezelfde richting.


Dat is uiteraard het gevolg van de nieuwe geest en de recente gebeurtenissen die eraan ten grondslag liggen. De meeste Chinese gezagsdragers verheugen zich over deze stand van zaken: ze houden niet van de Fransen, maar vooral appreciëren ze deze vijandigheid die de geesten beroert ten detrimente van Frankrijk, en die voor hen een waardevolle afleidingsmanoeuvre betekent. Zolang men smiespelt tegen Frankrijk, smeedt men tegen hun macht geen complotten.


Waar echter de Gouverneur van Kouang-Si

13 zie noot 10,

onze aloude vijand, geen geheim maakt van zijn haat jegens ons, daar heeft de Gouverneur van Kouang-Tong, Hou-Han-Min, krachtig blijk gegeven van zijn voornemen om elke moeilijkheid met Frankrijk te vermijden. Het Cantonese gezag ziet zich namelijk voor interne spanningen geplaatst die zo ernstig zijn dat zij alle aandacht vergen, en aan verergering van de situatie door externe moeilijkheden heeft het geen behoefte.


De huidige Gouverneurs zijn bang om hun plaats te verliezen, want een machtige kandidaat, Chang-Kouan-Cheng, de voormalige vice-koning van Kouang-Tong, dingt naar hun betrekking.



De regering overweegt hem naar Canton te sturen om daar een onderzoek in te stellen; zijn komst wordt door de naar Hongkong uitgeweken rijkaards vurig bepleit.


Hou-Han-Min kan rekenen op de reguliere troepen van Kouang-Tong (20.000 m.), onder bevel van Generaal Chang-Kouan-Min. Chang-Kouan-Cheng, afkomstig uit Kouang-Si, beschikt daarentegen over de hem volledig toegewijde troepen van Generaal Long (8.000 partizanen), eveneens afkomstig uit Kouang-Si.


De huidige Gouverneur is er zeer onlangs heel handig in geslaagd Generaal Long en zijn troepen te doen terugzenden naar hun land van herkomst. Dus is het pleit nu vrijwel in zijn voordeel beslecht.

Maar de situatie is nog steeds netelig en vergt veel tact. Ernstige opstanden kunnen zich voordoen, hetgeen alle aandacht van het bestuur opeist, dat zich allerminst met beuzelarijen bezighoudt.
(Noot.- De troepen van Generaal Long zullen zich binnenkort in beweging zetten en via de Long-Tchéou-vallei terugkeren naar Quang-Si. Het hoeft dus geen verbazing te wekken als in die richting aanzienlijke troepenbewegingen worden gesignaleerd.)

III.- Aangaande de berichten die Sun-Mei, broer van Sun-Yat-Sen, voorstellen als de eventuele leider van een Chinese anti-Franse beweging, daarover heeft Mijnheer Beauvais het volgende te melden.


Vaststaat dat Sun-Mei, uit de regering gewipt door zijn broer en opgehitst door zijn schoonzuster die zich beklaagde over Sun-Yat-Sens ontrouw, wel degelijk alles heeft gedaan wat in zijn vermogen lag om de tweede revolutie te doen slagen en om Hoang-Ho-Cheun en zijn volgelingen aan de overwinning te helpen. Maar dat hij zich aan het hoofd van de Annamieten zou hebben geplaatst, lijkt onbillijk.

Daarnaast wordt Quan-Jen-Fou genoemd als een van de voornaamste handlangers van Sun-Mei in de anti-Franse beweging. Deze Quan-Jen-Fou, indertijd vervolgd vanwege politieke complotten (de zaak Fang-Chang, in de buurt van Kin-Tchéou), was echter naar Indo-China uitgeweken. Ondanks alle aandrang van de Manchu-autoriteiten weigerde het Franse Bestuur de schuldige uit te leveren en redde hem zo het leven.

Nu blijkt dat deze Quan-Jen-Fou, tijdens de strijd om Canton tussen de soldaten van Cheng-Kouan-Min en de piraten van Hang-Ho-Cheun, in zijn hoedanigheid van luitenant van die laatste, de Consul liet weten dat hij hem vanwege zijn grote erkentelijkheid jegens Frankrijk alle manschappen ter beschikking zou stellen die nodig waren ter verdediging van de Franse concessie, opdat haar geen enkele schade zou worden aangedaan.

Wat men over de Chinese dubbelhartigheid verder ook denken mag, deze houding valt moeilijk te rijmen met de plannen die hem worden aangewreven.

IV.- Tenslotte zou volgens sommige rapportages Lun-Vinh-Phuoc, die op de loer ligt in Kin-Tchéou, het moment afwachten om het oproer assistentie te verlenen en om met zijn piraten Indo-China te bespringen.

De anti-Franse sentimenten van Lun-Vinh-Phuoc zijn helaas maar al te bekend. Toch lijkt het er niet op dat ze zijn gedachten volledig beheersen, want Mr. Beauvais heeft mij een in Chinese kranten verschenen schrijven van Lun-Vinh-Phuoc laten zien, gedateerd 25 december 1912, waarin hij verzoekt om de eer te worden aangesteld als bevelhebber in het Mongoolse expeditieleger. Drie dagen later verscheen het antwoord: dit verzoek zou in overweging worden genomen indien er oorlog uitbrak.


Aan de hand van officiële stukken, die het enorme voordeel hebben dat ze elkaar soms tegenspreken en niet ten behoeve van het onderzoek zijn vervaardigd, is Mr. Beauvais zo in staat de tendentieuze geruchten te ontzenuwen die door subalterne agenten worden vergaard. Deze laten zich, hoe oprecht en toegewijd ze ook zijn, weleens meeslepen door hun ijver.

Ziedaar het grote struikelblok van alle inlichtingendiensten. Men verzamelt geruchten en dicht die een grotere reikwijdte en geloofwaardigheid toe dan ze verdienen, louter vanwege de moeite die men zich getroost om hun portee te achterhalen.

In het Verre Oosten verbreiden berichten zich sneller dan waar ook ter wereld, en dat geldt in nog sterkere mate voor valse berichtendan voor ware. Daarom ook is het ook zo moeilijk hun waarheidsgehalte te bepalen - dat mogen we niet vergeten.


De Chinese revolutie heeft haar overwinning te danken aan valse geruchten die door de pers alom ingang hebben gevonden.

Heden nog laat mijn tirailleur mij weten dat alle Annamieten uit Chamin hem verzekeren dat de Détham

14 Détham = De Tham, een Vietnamees, die streed tegen het Franse koloniale gezag

zich ophoudt op het eiland Hai-Nan

15 Hai-Nan = Hainan.

Wat is de oorsprong van dit gerucht en wat is ervan de strekking? Een raadsel.

In een taakopdracht als die der geheime agenten in China, moeten men zich mijns inziens beperken tot algemeenheden, en alleen bij uitzondering tot in bijzonderheden afdalen, wanneer men bewijzen bij de hand heeft.

En zo sluit ik mijn verslag dus af, geheel in overeenstemming met Mr. Beauvais.

Ja, er wordt gecomplotteerd.

Ja, we moeten op onze hoede zijn en het onmogelijke doen om de onruststokers te ontmaskeren.


Ja, er is een hele meute van piraten en gedroste soldaten, gewapend en zelfs goed gewapend, die zich van het ene op het andere moment op ons kunnen storten zoals ze zich ook kunnen storten op de republikeinse regering.


Maar het doen voorkomen dat het onraad eerdaags zal uitbreken, dat het complot een machtige, reusachtige machine is, dat gaat naar het mij toeschijnt de grenzen van het aannemelijke te buiten.


Ik kom dus niet tot de slotsom dat het gevaar niet bestaat, zeer zeker niet. Maar ik heb de indruk dat het verre van nabij en nauwelijks aanwijsbaar is.

Ik heb toestemming verkregen af te reizen via de Si-Kiang-vallei.

Ik zal wachten op instructies.

Ik heb talrijke inlichtingen ingewonnen over de reguliere troepen van Kouang-Tong. Ik heb ze grootscheepse manoeuvres zien uitvoeren.

Ik zal bij terugkomst mijn verslag uitbrengen.

Nu al wil ik opmerken dat ze grote vooruitgang hebben geboekt, uit het drievoudige gezichtspunt van de bewapening, van de bezoldiging en van de instructie.


Maar ik ben ervan overtuigd dat de troepen die in de binnenlanden gelegerd zijn nog lang niet opwegen tegen het garnizoen van Canton. De juistheid van deze hypothese zal ik onderzoeken tijdens mijn terugreis.

De luitenant,


vertaling ROKUS HOFSTEDE