Mediamatic Magazine Vol. 2#2 Jans Possel, Willem Velthoven 1 jan 1987

Redactioneel

Als er één tendens te signaleren viel op de videofestivals van de afgelopen maanden (den Haag, Ljubliana, Linz), dan is het wel de steeds sterker wordende TV-ambitie van de onafhankelijke video. En van de festivals. Een steeds groter aantal van de gepresenteerde producties is (mede) gefinancierd door een omroeporganisatie. Een nog groter aantal kijkt de televisie naar de ogen. In die zin dat die video een dichtheid, en tijdbasis (excuseer de anglicismen) heeft die hem geschikt maakt voor uitzending. Dit is een verheugende ontwikkeling die duidt op toenemende professionalisering van de videomakers.

Vergroot

Mediamatic Logo - ontworpen in de jaren 80 van de twintigste eeuw. Willem Velthoven

Vanuit een beeldende kunst-gezichtspunt is deze ontwikkeling verhelderend. Video wordt meer en meer gehanteerd als proto-TV. Het uiteindelijke product is een uitzending, die eventueel op een zelfde manier kunst is als goede reclame kunst kan zijn. De uitzending an sich als artistiek gegeven is inmiddels geschiedenis, op een paar satelliet-experimenten na. Er begint een steeds grotere kloof te groeien tussen beeldende kunst en alternatieve televisie.

In een interview tijdens het World Wide Video Festival zeggen SUSAN REYNARD en DENNIS DAY over DAY's video Oh Nothing (!): ... There is an absolute obsession with euerything being designed (...) I wanted to show the products that people smoke, show the brand (.. .) there is no distinction between narrative, product, romance, consumption, marketability (...) everything is very flat and colourful... Deze interessen passen goed in het beeld van recente ontwikkelingen aan het Amerikaanse kunstfront. Ze passen bij het werk van bijvoorbeeld KOONS of McCOLLUM, je zou haast een bandje verwachten in de volgende tentoonstelling van COLLINS & MILAZZO. De video zèlf blijkt echter een grappig geacteerde romance te zijn die het op MTV uitstekend zou doen als komisch-maatschappijkritisch intermezzo, echter in een beeldende kunst-context totaal niet functioneert.

Levert video nog een bijdrage aan de beeldende kunst-discussie? Zo ja, is dan het videofestival de geëigende plaats om die discussie te voeren? De eerste vraag kan zeker positief beantwoord worden, de tweede steeds minder. Nog afgezien van de vertoningsomstandigheden (zie daarover ook SIMON BIGGS' kanttekeningen) evolueren de festivals steeds meer tot zendgemachtigden. De professionele bezoekers worden steeds minder gestoord door het gewone volk tijdens de festivals. Dat is prima, men kan zich in alle privacy wijden aan het onderhouden van zakelijke en persoonlijke contacten - waar tijdens de festivals de zo gewaardeerde intimiteit van het medium in de presentatie verloren gaat, winnen we die op een ander vlak ruimschoots terug. Inmiddels wordt het grote publiek bediend via de kabel, of zoals in Linz (ORF) en Ljubljana (TV-LJUBLJANA) gewoon via een regionaal televisiestation. De gemaakte programma's vormen in alle gevallen een conventioneel, redelijk gemaakt raamwerk voor een geselecteerd aantal video's, afgewisseld met interviewtjes met auteurs, juryleden en andere voorbijgangers. In Ljubljana ging het zelfs zover dat je als gast van het festival, jezelf tijdens het souper op televisie moest bekijken, ge-voice-overed in het Sloveens - een surrealistische ervaring.

Deze uitzendingen betekenen een geweldige uitbreiding van het publiek. Ze zijn echter slechts geschikt voor een bepaald soort video, namelijk de hierboven beschreven proto-televisie. Veel kunstvideo komt in een TV-programma niet beter tot zijn recht dan een schilderij in een boek. Voor deze video moet misschien zo langzamerhand eens een apart festival georganiseerd worden. Of een tentoonstelling?

SIMON BIGGS gaat in op deze problematiek in zijn artikel Dreamtime, een verhaal dat een zinnige bijdrage was geweest aan het onlangs in Amsterdam gehouden symposium Kunst voor Televisie. Hij zet uiteen waarom hij als kunstenaar vindt dat video niet op televisie vertoond mag worden. In Amsterdam was juist geregeld de klaagzang van de kunstenaars te horen over de arrogante geldgierige ontoegankelijkheid van het instituut televisie. Daarnaast bespreekt hij in Reclamations een aantal post-post-moderne video's uit de afgelopen festivals. WALTER SCHNEEMANN verslaat Kunst voor Televisie in wat algemener termen in zijn analyse Het Verlangen en het Televisieautisme. Dat symposium werd gehouden naar aanleiding van de tentoonstellingen Kunst voor Televisie en Revision, massieve anthologieën van respectievelijk vruchtbare versmeltingen van verschillende kunstdisciplines met TV en van Kunstprogramma's van Europese Televisie Stations. Door een merkwaardige kronkel werden al deze televisieprogramma's niet op de kabel gezet maar in een museum tentoongesteld. Een tentoonstellingstechnisch monstrum. Voorbeeldig gedocumenteerd in twee catalogi (zie onze nieuwe Drukwerk-rubriek). Deze vanwege de schat aan programma's toch zeer aan te raden tentoonstellingen reizen het komend jaar door de wereld (zie onze ook-al-nieuwe Kalender). Bij de openingen in Madrid (januari) en Keulen(voorjaar) zullen ook weer symposia gehouden worden.

Tijdens Kunst voor Televisie premierde ook Time Code. Dit internationale Kunstvideomagazine werd in het Duitse tijdschrift Kirch und Rundfunk door WOLFGANG PREIKSCHAT neergesabeld: Denkt man daran wie Heftig die Diskussion um televisionäre Alternativen geführt wird und welchen Aufwands es bedurfte dieses Magazin auf den Bildschirm zu bringen, dann kann man eigentlich nur von einem Schlag in die seichten Wellen der Unterhaltung sprechen (...) die Jingles des MTV sind geradezu eine interessante Alternative zu der schwindelerregenden Orientierungslosigkeit von Videomachern... Arme WOLFGANG ... Dit programma bevat enkele mooie video's en moet in verschillende landen nog uitgezonden worden (zie weer onze Kalender).

Dezelfde gevreesde PREIKSCHAT (zie interview in ons vorige nummer) bespreekt in de drukwerk-rubriek het nieuwe boek van VERA BODY en PETER WEIBEL. In dezelfde rubriek een profiel van Videodoc door LIDEWIJDE DE SMET en een serie korte signalementen, alles onder redactie van onze nieuwe medewerker JOHAN RAYMAKERS. Verder in dit nummer MAX BRUINSMA'S grote interview met Documenta-ster MARIE-JO LAFONTAINE, over GUSZTAV HAMOS schrijft ALBERT WULFFERS, en over PEE WEE HERMAN maakte PHIL HAYWARD een notitie. ANTONI MERCADER en LAlA OBREGóN schreven een theoretische verhandeling over de filosofische en artistieke implicaties van computer-simulatie. Kunstenaarsbijdragen van HAMOS en MARIANO MATURANA (zie ook Reclamations). Ons tijdschrift zal voortaan een uitgebreide kalender van tentoonstellingen, symposia, festivals en televisie-uitzendingen bevatten, onder redactie van MARGA BIJVOET. In dit nummer alvast een bescheiden voorproefje.