In zeven episodes tussen 1983 en 2007 volgt Giordano de levens van Alice en Mattia, die zich tegen 'de mallemolen van het leven' proberen te verweren met respectievelijk een passie voor fotografie en de onderdompeling in de abstracte wereld van de wiskunde. In hun adolescentie verliezen ze elkaar uit het oog, maar kunnen ze elkaar niet vergeten. Zestien jaar na het begin van hun vriendschap volgt een weerzien, waar Giordano subtiel net geen happy end van maakt.
De eenzaamheid van de priemgetallen is de roman van een bèta (als natuurkundige werkt Giordano aan een promotieonderzoek), geschreven met de gevoeligheid van een alfa. Een combinatie die treffend tot uiting komt in de schitterende titel. Die is ook nog eens een rake metafoor voor de existentiële positie van zijn personages. Lees hoe Mattia, een wiskundig genie, maar ongeschikt voor het leven, filosofeert over priemgetallen: 'Het zijn argwanende, eenzame getallen en daarom vond Mattia ze prachtig. Soms dacht hij dat ze per ongeluk in die rij waren terechtgekomen, dat ze erin vastzaten als pareltjes in een parelsnoer. Maar op andere momenten vermoedde hij dat ook zij misschien net zo hadden willen zijn als de andere, gewone getallen, maar dat ze daar om de een of andere reden niet toe in staat waren.'
Giordano verbeeldt de eigenaardige vriendschap tussen Alice en Mattia in scènes die juist door hun ingehouden emotie des te ontroerender hun onvermogen tot wezenlijk contact voelbaar maken. Eén van de hoogtepunten is de scène aan het eind van hun middelbareschooltijd waarin Alice spelenderwijs polaroidfoto's maakt van zichzelf in een trouwjurk en Mattia in pak. Als ze daar twaalf jaar later aan terugdenkt, beseft ze: 'Als ze een punt had kunnen kiezen waarop ze opnieuw mocht beginnen, dan zou het dat punt zijn geweest: Mattia en zij in een stille kamer, met hun binnenwerelden die aarzelden elkaar te raken, maar die precies in elkaar pasten.'