Eeuwenlang bestond de opleiding tot kunstenaar volgens het model van leerling en meester. Gezellen imiteerden hun meester en leerden zo het vak. Dit hielden ze jaren vol, tot ze de meesterproef haalden en zich zelf meester mochten noemen, wat overigens niet altijd gebeurde. De invloeden van de meester waren uiteraard duidelijk zichtbaar in het werk van de leerling. Dat is nu wel anders. Kunstenaars die een opleiding hebben gevolgd, zijn zeker wel gevormd door een academie. Maar daar zijn een heleboel meesters bij elkaar die allemaal verschillende prikkels op hun gezellen afvuren en de wereld buiten een academie is ook niet blanco.
Kunstpodium T in Tilburg grijpt terug op de tijd waarin een kunstenaar in opleiding enkel door zijn meester werd gevormd met het project Leerling/Meester. Kunststudenten worden gekoppeld aan kunstenaars en volgen een leertraject waarvan de uitkomsten worden tentoongesteld voor publiek. Het project is natuurlijk niet vergelijkbaar met de echte gezellentijd; de leerlingen worden immers niet afgesloten van alle andere invloeden.
De replica
Nog altijd wordt er geïmiteerd bij de vleet, maar we noemen dit dan replica's. In Shenzhen, een dorp ten noorden van Hong Kong, worden maandelijks miljoenen wereldberoemde schilderijen nageschilderd. En verkocht, in tegenstelling tot het originele werk destijds. Posters, kaarten, paraplu's, bekers, petten, aanstekers, pennen, T-shirts, buttons, koelkast-magneten, sleutelhangers, dekbedovertrekken. Velen ergeren zich kapot aan de goedkope souvenirtjes die toeristen in grote getale mee naar huis nemen; ze zouden afdoen aan het originele werk.
Je kunt het ook anders zien. Overal Vincent is een project van Shailoh Phillips en Lotte Meijer waarbij een ode wordt gebracht aan de replica. Voor sommige mensen is Vincent van Gogh een functionele koffiemok, niets meer niets minder. Het kan zomaar zijn dat iemand zijn hele leven lang gebruik maakt van producten die bedrukt zijn met afbeeldingen van Van Goghs schilderijen, maar nooit in de gelegenheid komt een origineel te zien. Het werk heeft voor hen een heel andere betekenis die wellicht niets met kunst te maken heeft en al helemaal niet met Van Gogh. We hebben Van Gogh getransformeerd door toe-eigening en contextuele verandering, maar tot wat? De kunstenaars willen met hun project de kopieën van over de hele wereld in kaart brengen. Het plan is dat alle replica's zichtbaar worden gemaakt op een website, met hun eigen betekenis.
Ook The Van Gogh Project dat deel uitmaakt van The Big Easel zou daar bij komen te staan. Het is een serie van kolossale reproducties van de Zonnebloemenschilderijen van Van Gogh, uiteindelijk moeten ze er alle zeven staan. De schilderijen zijn tien meter hoog, zeven meter breed en staan op een stalen schildersezel van vijfentwintig meter hoog. Er staat er al een in Canada, in Australië en in de Verenigde Staten. De hoogte van de ezel staat natuurlijk voor 'high art', wat een mooie tegenstelling vormt met de status van een reproductie.
De wenk
Behalve letterlijk kopiëren is het subtielere verwijzen in trek. Deze twee manieren van een koppeling aangaan met andere kunstenaars, lopen ook nogal eens door elkaar. De hele dag zijn kunstenaars bezig verbanden te leggen tussen hun werk en schilderijen van kunstenaars die ze bewonderen of verafschuwen. Dat is behoorlijk introvert gedrag want is toch vaak alleen te begrijpen voor mensen die in het kunstenaarswereldje zitten. Gek genoeg heet dit binnen de kunstwereld al een externe verwijzing; intern wijst enkel naar zichzelf. Dat houdt in: naar verf, materiaal, dat soort dingen. Daar ga ik het niet over hebben. De externe verwijzingen vormen al een kleine wereld, voor de interne zouden we ons op microscopisch niveau moeten begeven. Het is eigenlijk grappig dat kunstenaars zo hard hun best doen zichzelf te verbinden aan andere kunstenaars, want door de vele informatie die we hebben, kunnen we als kijker altijd wel een vergelijking trekken. Dat doen we dan ook gerust.
Profijtig
We weten van reclame dat mensen zich aangetrokken voelen tot dingen die vertrouwd zijn. Het voornaamste doel van reclame is het inprenten van logo's of andere kenmerken waaraan we een product of organisatie kunnen herkennen. We zouden het refereren aan voorgangers dus kunnen opvatten als in het werk ingesloten promotiemateriaal. De kunstenaar leunt dan op werk waarvoor al lof is geuit of dat in elk geval de nodige befaamdheid heeft verworven en begint daardoor niet op nul. Er wordt een heel web gebouwd voor een piepklein spinnetje. Als je strooit met grote namen en daar ook nog eens je eigen naam direct aan verbindt, klinkt dat natuurlijk interessant. Maar het is net als een merkje in een kledingstuk dat een dure naam draagt: gaat het nou om het kledingstuk of om Monsieur Vuitton?
In sommige gevallen zal het werk wel degelijk inhoudelijk sterker worden omdat er een bepaalde context wordt bijgeleverd die het eigenlijke werk gelaagd maakt. Dan wordt er voortgeborduurd op de kunstgeschiedenis of kritiek geleverd op andere kunstenaars, en dat is iets heel anders dan met vol gewicht leunen. Damien Hirst's The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living (1991) heeft heel wat staartjes gekregen. Een ervan is de Seapig (2009) Van Dave Murray. In plaats van een echte haai en duur materiaal maakt hij een opblaasbare haai die hij verder grote gelijkenissen laat vertonen met de haai van Hirst. Volgens Murray combineert hij hiermee het werk van Hirst met dat van Jeff Koons, die vaak minder serieuze materialen gebruikt en ook niet vies is van spottend werk. In dit geval denk ik ook niet dat het werk van Murray wordt gedragen door dat van Hirst. Eerder andersom. De echte haai wordt veel interessanter door de parodie. Nog meer gepersifleer zien we bij de Shark van David Černý, die de haai heeft vervangen door een natuurgetrouw beeld van Saddam Hussein. Maar heeft het gelijk betekenis door het gebruik van een controversieel publiek figuur? Dit is tegelijk een andere vorm van verwijzen. Dit beeld refereert namelijk naar de fysieke wereld. In dit geval iets actueels, iets dat in het nieuws was. Wat mij betreft is dit pas het echte externe verwijzen: het raakt aan iets dat buiten het artistieke circuit ligt.
Zonder omwegen
Wat doen kunstenaars toch eigenlijk moeilijk als er al sinds 1781 een kopieertoestel bestaat, uitgevonden door James Watt. Fotograaf Henry Hargreaves begreep dit. Hij nam het kopiëren heel letterlijk en gebruikte een kopieerapparaat in plaats van een fotocamera voor een mode-reportage. Je zou denken dat hij hiermee in het hol van de leeuw zit, maar dat komt alleen door dat woord 'kopiëren'. De kopieën zijn geen beelden zijn die je met het blote oog krijgen kunt. Een model dat haar hoofd op de glasplaat legt doet vermoeden dat er kopietjes van de werkelijkheid uit het apparaat komen rollen, maar wat er op de prints te zien is, kunnen we met geen mogelijkheid in het echt tegenkomen.
Het kopieerapparaat is een fantastisch medium en zou meer gebruikt moeten worden. Behalve snel en effectief is het ook nog eens goedkoop. Er is zelfs nog een openbare performance uit te trekken als het proces zich voltrekt in een supermarkt. Hierbij lijkt het gek genoeg ineens wel uit te maken dat het geen vernieuwend idee is. Op het kopieerapparaat gaan liggen, ja, die truc kennen we nu wel. Maar olie op doek kennen we nu toch ook al wel. Al veel langer zelfs. Doen dus.