De centrale stelling luidde dat de computer graphics-industrie de wereld ingrijpend verandert: communicatie met 'beeldtaal' neemt de plaats in van communicatie met 'geschreven taal',
en dit heeft gevolgen voor onze manier van denken.
Brenda Laurel was een van de deelnemers aan het forum. Haar bijdrage is hieronder afgedrukt.
De vraagstelling lijkt te suggereren dat het iets 'nieuws' zou zijn om 'mensen tot ontwikkeling te dwingen' - dat wil zeggen, we zouden nog nooit eerder te maken hebben gehad met een culturele of technologische verandering waarbij onze 'biologische' evolutie zich onmogelijk kon aanpassen. Er bestaat evenwel overtuigend bewijs dat de evolutie van de vaste bedrading van onze hersenen ongeveer vijftigduizend jaar achterloopt bij de tijd waarin we leven (Donald, 1991). Dit betekent dat we misschien al optimaal zijn uitgerust voor taal, maar nog lang niet klaar zijn voor perspectivische schilderkunst, fotografie, televisie of computertoetsenborden. Hierbij zijn twee kanttekeningen te plaatsen. De ene is dat we erin slagen om ons aan te passen, zelfs op neurologisch niveau. De bedrading van de visuele cortex van de mens wordt gedurende de puberteit diepgaand beïnvloed door gebeurtenissen - zowel in de eigen biologie als in de omgeving - en dat werkt in op zaken als de dominantie van het zicht, de stereoscopische waarneming en de perceptie van vormen en patronen (De Valois, 1988; Sekular en Blake, 1994).
De tweede kanttekening is een metacommentaar, een citaat van Marshall McLuhan: Alles wat de omgeving tot hoge intensiteit opstuwt - of het nu een storm in de natuur is of een gewelddadige verandering ten gevolge van een nieuwe technologie- richt de aandacht op de omgeving. Als we onze aandacht daarop richten, neemt ze het karakter aan van een anti-omgeving of een kunstvoorwerp. (McLuhan en Parker, 1968)
Zulke anti-omgevingen, meende McLuhan, openen de deur van de waarneming voor mensen die anders verdoofd leven in een niet- waarneembare situatie. Met andere woorden, eens in de zoveel tijd worden we wakker geschud door een technologische verandering en dan ontdekken we vol verbazing en consternatie onze media-omgeving, waarna we weer in slaap vallen. Als mensen zich bijvoorbeeld zorgen maken over de commercialisering van de seks, de intensivering van het escapisme en de mogelijkheden voor hersenspoeling in virtual reality, beschrijven ze de culturele
omgeving van de televisie. Ook in onze vraagstelling zou dit verschijnsel kunnen meespelen.
Veranderingen in de hedendaagse media zet mensen er wel degelijk toe aan zich aan te passen - dat is niets nieuws.
Alleen is de Lamarckiaanse hypothese, dat aanpassingen die tijdens het leven van een individu plaatsvinden erfelijk overdraagbaar zijn, in de meeste gevallen onjuist gebleken. In de culturele evolutie is de metaforische equivalent van erfelijkheid onderwijs - het overdragen van wat er door voorgaande generaties geleerd en uitgevonden is. De culturele, en niet de biologische evolutie, is het onderwerp van de vraagstelling hier. Het probleem is alleen dat we er in deze eeuw zijn achtergekomen dat onze culturele evolutie een diepgaande invloed kan hebben op de overleving, niet alleen van individuen, maar van onze hele soort.
Representatie - Werkelijkheid
Op de volgende punten zou ik nader willen ingaan:
1. dat de nieuwe media ons vermogen vergroten om fascinerende voorstellingen te maken van verbeelde, onechte of veranderde voorwerpen;
2. dat hierdoor de menselijke ervaring steeds verder zal gaan afwijken van de natuurlijke intelligentie en/of de natuurlijke wereld;
3. en dat dit een gevaarlijke stand van zaken is.
Punt 1 heeft twee consequenties:
- we kunnen bij een representatie niet langer een onderscheid maken tussen verbeelde of veranderde voorwerpen en werkelijke voorwerpen, en
- we kunnen de representatie zelf niet langer onderscheiden van de werkelijkheid.
De eerste consequentie is ongetwijfeld in veel gevallen waar, maar meestal ontstaan er veranderingen in onze epistemologie om dit effect tegen te gaan. Als dit niet het geval was, zouden we niet moeten lachen om de dertig meter lange haai die een jacht opslokt op de omslag van de National Enquirer , of stil blijven zitten tijdens een vertoning van Jurassic Park .
Natuurlijk richt onze zorg zich hier op gevaarlijker effecten -
we weten wel wanneer beelden die we zien uit de verbeelding
voortkomen, maar toch beïnvloeden ze ons, subliminaal en emotioneel. Als dit een letaal gebrek van ons is, zit dat al wel erg lang in ons - al zolang als we Homo sapiens zijn, hebben we representaties van de inhoud van onze verbeelding gemaakt. Het is uiterst moeilijk een domein van de menselijke activiteit te vinden waarin de verbeelding niet aanwezig is en niet op een of andere manier vermengd is met de echte wereld - van paleolithische beeldjes van paardehoofden tot de subatomaire natuurkunde.
De tweede consequentie is niet meer dan een heroverweging van de eerste en luidt dat we misschien niet langer weten dat we een voorstelling waarnemen in plaats van een werkelijke situatie, zoals in het volmaakte VR-systeem, Als een van mijn vrienden ergens open en bloot
een voorwerp vindt dat hij kwijt was geraakt, roept hij dat hij opnieuw een bug heeft ontdekt in de simulatie waarvan wij beiden deel zijn. Maar ook dit is een oud motief. Plato verbande de theaterkunst uit zijn Republiek omdat hij dacht dat mensen niet in staat zouden zijn om een onderscheid te maken tussen de voorstelling en de werkelijkheid, en dat dit zou leiden tot een gebrekkige oordeelsvorming (Plato zei er niet bij hoe hij omging met het gegeven dat de Republiek zelf een bepaalde voorstelling van zaken was).
We kennen allemaal de
verhalen over mensen die gillend wegrenden uit vroege filmvoorstellingen, omdat de close-ups eruit zagen als afgeslagen hoofden. We weten ook dat mensen opvallend goed zijn in het waarnemen van de conventies in een visueel medium zodra deze regels zijn uitgevonden - een soort 'onmiddellijke alfabetisering'. De kinderen die we de VR-installatie lieten uitproberen die we vorige zomer hadden gebouwd, koste het nauwelijks moeite om het 'vliegen' onder de knie te krijgen - voor hun ontmoeting met het medium
hadden ze er al een zeker kennisniveau over verworven. Dit
fenomeen treedt zelfs op als de conventies niet onmiddellijk
waarneembaar zijn. Ga eens voor de deur van een bioscoop met de laatste actiefilm staan en beluister hoe de mensen bij het verlaten
van het theater lopen te bedenken hoe de special effects zijn gemaakt. Blue-screening, effecten met schaalmodellen, fotoshoppen en morfen zijn al oud nieuws
voor zesjarigen.
Abstract Denken en Representatieve Kunst
Over het tweede en het derde punt maak ik me meer zorgen. Het is zeker een groot probleem als we zover van de natuurlijke wereld afdwalen dat we deze beschadigen in een mate waarin hij niet langer in staat is een groot aantal levensvormen in stand te houden, inclusief de onze, is dat zeker een probleem. We lijken al een heel eind op deze weg te zijn ingeslagen, maar ik zie geen bewijs dat ons groeiende vermogen om nieuwe soorten voorstellingen te maken daarbij goed of slecht is, behalve in de manier waarop we dat vermogen gebruiken.
Ik denk dat wijde belichaming zijn van een manier van overleven, een manier van in-de-wereld-zijn, die lang voor het patriarchale tijdperk en de uitvinding van het geschreven woord is begonnen. De voorboden van wat we nu zijn, waren de uitvinding en het gebruik van gereedschappen en wapens, maar die waren niet voldoende om ons verder te brengen: andere gereedschap-gebruikende hominide soorten stierven uit zonder rechtstreekse competitie met onze voorouders. Volgens mij begon onze geschiedenis met de eigenschappen die Stephen Jay Gould beschouwt als het unieke bezit van Homo sapiens - abstract denken en representatieve kunst. Zoals Gould schrijft in zijn boek Wonderful Life : (De mensheid is) … // een onwaarschijnlijke en kwetsbare entiteit die met veel geluk succes haft gehad na een onzeker begin als kleine populatie in Afrika. De mensheid is niet het voorspelbare eind resultaat van een wereldomspannende tendens. We zijn een ding, een onderwerp uit de
geschiedenis, niet een belichaming van algemene principes. // (Gould, 1989).
We zijn onwaarschijnlijk, geen uitgemaakte zaak, en evenmin voorspelt de evolutie dat we de voorouders zijn van een nog 'intelligentere' soort dan wijzelf. Zelfs al zou de evolutie ons verrassen en het cybernetische mega-organisme voortbrengen dat voorspeld wordt door Vinge en anderen, laten we zeggen op overeenkomstige wijze als de verschijning van multicellulaire levensvormen, dan nog zou ik niet graag een organisme ontmoeten waarin Servische soldaten de taak van mitochondriën hebben toegewezen gekregen. Zoals Vinge al opmerkt: gegeven het materiaal waarmee zo'n posthumaan metaorganisme moet werken, kan het zeer wel een onvoorstelbaar onaangenaam beest blijken te zijn (Vinge, 1993). Het verhaal van de evolutie is niet gelijk aan het ontvouwen van een goddelijk plan, en evenmin is het de onvermijdelijke mars van het waarnemingsvermogen in de richting van steeds spectaculairdere manifestaties. Uitsterven is eerder de regel. Het is veel waarschijnlijker dat we allemaal doodgaan dan dat we transformeren in een zelfbewust, oneindig slim, oneindig wijs collectief dat gehuld gaat in wit licht. Op basis van de evolutionaire geschiedenis is te voorspellen dat dezelfde verzameling eigenschappen die ons heeft laten verzeilen in de knoeiboel waarin we ons nu bevinden, ons daar ook weer uit zal moeten halen - namelijk abstract denken en representatieve kunst, en de manier waarop deze zich ontwikkelen in hun voortschrijdende dialectiek.
Ik zal jullie niet teisteren met de precatastrofale litanie van industrialisme, vervuiling en vernietiging van het milieu, en alle afschrikwekkende gevolgen daarvan voor het overleven van onze soort. Laat het genoeg zijn als ik zeg dat het overzien van de laatste vijftig jaar van de menselijke geschiedenis nogal wat overeenkomsten vertoont met het eindeloos in slow motion herbekijken van het ongeluk met de
Challenger.
De mens is werkelijk een bedreigde soort. We kunnen hier blijven zitten en er een beetje vermoeid over doen, of we kunnen op onze achterste benen gaan staan en een paar frisbees opvangen. Kinderen kunnen momenteel ongeveer vijf keer zoveel informatie uit een snelle stroom videobeelden te voorschijn analyseren als ik. Dit is deel van de tragedie van de schijnbaar bovenmenselijke culturele geletterdheid van teenagers in de 'ontwikkelde' wereld - naast
deze visuele scherpte kunnen ze bovendien met relatief gemak zelfgeschreven informatie creëren, verzenden en ontvangen door de gehele infosfeer. Ze kunnen met succes het perspectief onderscheiden als een component van de informatie, anders dan de meeste van hun op Madison Avenue getrainde ouders. Kortom, ze verkeren in een uitstekende positie om de informatiepolitiek uit te kleden, die de afgelopen eeuwen de overhand heeft gehad in het kader van een waarlijk toxische wending in de culturele evolutie...
Mensen zijn zeer wel in staat zich aan te passen bij hun mediale omgeving. Maar ik denk dat we allemaal – als we de moed opbrengen – kunnen aanwijzen wat er ontbreekt in deze formule. Waar is het vaste punt? Waar is het draaipunt waarvan af deze dappere nieuwe soort de vuilnisbelt van de wereld kan veroveren? Welke lamp zal hen leiden bij hun wederopbouw van de werkelijkheid? Niet de snotterige en pientere voorspelling van de ondergang, zoveel is zeker. Ja, we hebben welbespraakte voorspellingen nodig over wat onze toekomst kan inhouden, met alle enge delen levensgroot uitgeschreven. Maar voor ons die nu leven, bestaat er geen omweg omheen, we moeten er dwars doorheen. Het verkondigen van het einde van het leven zoals wij het kennen is pas het halve werk van de hedendaagse demagoog. De andere helft is de weg er doorheen te ontdekken.
Apathie
Hoe kunnen jonge mensen nog hoop hebben? Al wordt het virus van het deconstructionisme langzamer hand aangenaam on-hip in intellectuele kringen, toch is het nog altijd kerngezond en levend in de Amerikaanse jongeren-cultuur. Met de slimme nieuwsgierigheid waarmee mensenkinderen wonderbaarlijk genoeg nog altijd geboren worden, beginnen ze dingen te onderzoeken. Al snel krijgen ze boodschappen door over wat er mis is hier op Planeet
Aarde. Terwijl hun broeders en zusters in minder bevoorrechte plekken zich bekennen tot de tamelijk simplistische voorschriften van nationalisme en heilige oorlogen, gaat de postmoderne stam ertoe over de dingen uit elkaar te halen. Ze schillen en peuteren aan het vernis van de objectiviteit, aan de verborgen agenda van het consumentisme, aan de zoetgevooisde waarden die ethiek kortsluiten op gehoorzaamheid - gehoorzaamheid aan instituties die niet het welzijn van individu en soort tot doel hebben, maar winst en macht. Ze schillen en peuteren tot er van hun slimme nieuwsgierigheid niet meer over is dan een dunne vlam van cynisme, die uiteindelijk naar buiten komt als een stoot apathie. Apathie is de 'omweg' waarop we zullen uitsterven. Dit is geen beeld van alle jongeren, of van een of andere economische of etnische groep jongeren, maar van een niet-triviaal percentage van jongeren. Ze zijn te vinden van Beverly Hills tot Bedford- Stuyvesant.
Het is niet het tekort aan informatie dat hiervoor verantwoordelijk is, en evenmin is dat het verdwijnen van het woord - het 'nieuws' speelt een cruciale
rol in de hele trieste ontwikkeling. De economie stinkt, de politiek stinkt, presidenten liegen, sporthelden plegen moorden, wat zal mij het dan nog rotten? Zoals Neil Postman al zei, apathie komt niet voort uit onwetendheid, maar uit een overdaad van informatie waaruit geen actie kan voorkomen, informatie over dingen waarover we geen controle hebben (Postman,1985) - het leven in een wereld van eenrichtings-informatie.
Wat wel goed nieuws zou kunnen zijn. is dat de decentralisatie die er in de geopolitieke sfeer plaatsvindt zich eveneens lijkt af te spelen in de wereld van de media. Het aantal tijdschriften in omloop is de afgelopen vijf jaar exponentieel toegenomen. Studenten versturen e-mail en faxen naar Moskou en het Tienanmen Plein. Teenage-meisjes toasten in LA op een video voor hun vriendinnen. Mensen maken en verspreiden in alle media hun persoonlijke journalistiek en hun authentieke verhalen. Deze mensen werken zich door enorm duistere interfaces heen om bij de hartslag te komen van wat ze willen doen. Ze worden niet tegengehouden, ze doen wat werkt. Ze maken nieuwe gereedschappen. Ze ontkennen intellectueel eigendom. Met een beetje geluk en de uitvinding of opkomst van een goed alternatief economisch model, zal de geletterdheid in deze dappere nieuwe wereld misschien niet worden gevormd en gecontroleerd door de eigenaars van de infrastructuur of de inhoud-leveranciers van vorig jaar. Deze wereld zou vorm kunnen krijgen door de hervitalisering van de oudste en beste impulsen van de mensheid: de drang van onze ervaringen verhalen en opvoeringen te maken en die met elkaar te delen – de actieve impulsen van de zelfonthulling en de creatieve verbeelding. Ik denk dat dit de betrouwbaarste overdrager van waarden is - lang nadat kerk. TV en politiek ontmaskerd zijn, zullen mensen nog steeds plezier en wijsheid halen uit elkaars vertellingen.
In de loop van mijn leven heb ik de bevoorrechte status van het geschreven woord zien overgaan op de televisie, en vervolgens van de televisie op de computer. Mijn werk met Amerikaanse kinderen heeft me duidelijk gemaakt dat naarmate de computer doorzichtiger wordt, het idee begint te verdwijnen dat welk medium dan ook gezaghebbend zou zijn. De decentralisatie brengt een herpersonalisatie en een gezonde houding ten opzichte van toeëigening met zich mee. Als er iets van ons gevraagd wordt, dan wel de inspanning om te garanderen dat de economie en de technologie
van het Net deze impuls niet gewelddadig proberen te onderdrukken.
Lichaam en Geest
Tenslotte wil ik kort ingaan op de vraag wat onze nieuwe media te maken hebben met onze relatie tot de natuur, aangezien me dat het onderwerp lijkt dat onder deze hele problematiek schuilgaat.
In de westerse cultuur spreken we vaak over wetenschap als 'een dialoog met de natuur'. In The Character of Physical Law merkt Richard Feynman op dat zowel kunstenaars als wetenschappers van zonsondergangen houden, en van de golven van de zee en van de gang van de sterren over de hemel. Als we naar deze dingen kijken, zegt hij, beleven we rechtstreeks uit de waarneming een esthetisch plezier. Er bestaan ook een ritme en een patroon tussen de natuurverschijnselen, die niet onmiddellijk zichtbaar zijn voor het oog, maar alleen voor het oog van de analyse. En precies die ritmen en patronen noemen we de natuurwetten. (Feynman,1967)
Het analytische gereedschap van de wetenschapper breidt het domein van het esthetisch plezier uit van het zichtbare naar het onzichtbare. Gereedschappen om voorstellingen te maken - van elegante vergelijkingen tot wetenschappelijke visualiseringen - maken ons weer gevoelig voor de ongeziene patronen in de natuur. Te vaak plaatsen we mijns inziens kunst en wetenschap tegenover elkaar. Beide zijn innig verbonden met de natuurlijke wereld en beide zijn erop uit zinnige voorstellingen te maken van verschijnselen die op een of andere manier onzichtbaar zijn, althans niet worden gezien.
Op een specifieke manier is kunst bovendien een dialoog met de menselijke natuur. De schilderspenseel staat in intieme relatie tot de hand van de schilder, tot de fysieke kwaliteiten van de verf en het papier en tot het oog en de hersenen van iedereen die het schilderij ziet. De technieken van een kunst kruisen met de natuurlijke eigenschappen van zijn materialen, zijn objecten, zijn makers en zijn beschouwers.
Het maken van kunst met computers is een moeilijke onderneming, omdat computers de natuur zo op afstand plaatsen.
Zo hebben ze doorgaans geen eigen zintuigen en spreken ze evenmin een van onze zintuigen direct aan. Ze zijn geëvolueerd tot een ras van afgeslagen hoofden, zonder lichamen, zonder gevoel voor plezier, gedoemd door de mysteries van hun communicatiemechanismen tot extreem korte uitwisselingen met mensen die bijna even vreemd zijn als zijzelf. Ik zie ze met lege ogen zitten staren, vastgespietst op staken die niet uit het fort van Graaf Vlad steken, maar uit het bouwwerk van het dualisme tussen lichaam en geest.
Het idee van virtual reality is het tegenovergestelde van deze stand van zaken, Het is erop uit - ongeacht de vraag of het daarin slaagt – om zowel het lichaam als de geest van dienst te zijn. In theorie weigert ze zelfs een onderscheid te maken tussen die twee. VR maakt gebruik van de uitrusting die de evolutie op zo'n schitterende manier bij ons heeft afgeleverd - namelijk ons vermogen om de wereld waar te nemen vanuit een situationeel en lichamelijk standpunt. VR richt zich op de natuurlijke eigenschappen van het lichaam – hoe onze zintuigen werken, hoe we ons verplaatsen, hoe we het gevoel krijgen dat we ergens zijn, en hoe dit gevoel van lichamelijke aanwezigheid ons beïnvloedt. Afgezien van de nare kleine applicaties waarvoor het defensie-entertainmentcomplex VR momenteel gebruikt, is het in diepste wezen een techniek die zich poogt aan te passen aan de natuur, anders dan de technieken die de natuur pogen te onderwerpen. We verrichten goed
werk als kunstenaars en cultuurmakers wanneer we dit alternatieve potentieel onderzoeken en ontwikkelen.
Wat me uiteindelijk bij de kwestie brengt van de artistieke stijl in de nieuwe media. Een stijl concretiseert een filosofie. Een stijl is de uitdrukking van een verhouding tot de wereld. In een stijl komt zowel een natuurlijke filosofie als een metafysica tot uitdrukking. In artistieke voorstellingen is de stijl de manier waarop deze filosofische materialen gebruikt zijn als werkhypothesen bij de constructie van 'stel-datten'.
Constructivisme
Anders dan de gladde, letterlijke heavy metal-werelden van het virtuele vermaak. zou ik het merendeel van de artistieke virtuele werelden die ik tot nu
toe heb gezien willen omschrijven als constructivistisch . De beeldtaal in deze werelden is overduidelijk geconstrueerd, soms als technisch artefact, soms als bewuste keuze. Duizeling- wekkende topologieën, onleesbare structuren, oppervlakken met hun polygonen open en bloot - soms worden zelfs de algoritmen vertoond, waarop een bepaald slag techno-artiesten erg trots is. De onzichtbare mens, soms in beeld gebracht als een piepkleine zwevende klomp polygonen die een hand heten voor te stellen, wordt gereconstrueerd als afwezigheid - een lichaamloos standpunt dat beweegt zonder weerstand, ruis, ritme en adem. In een medium dat zo hard zijn best doet om ons te omgeven en onze zintuigen te verzadigen, lijkt deze verloochening van het lichaam zelf een absurde tegenspraak. (1)
1 Deze tegenspraak is ook in de militaire versies van VR binnengedrongen. Als trainingsapparatuur moet VR zoveel mogelijk 'the real thing' simuleren, maar als realtime-interface dat gebruikt wordt in oorlogsomstandigheden is het uitdrukkelijke doel het lichaam buiten gevaar te houden door het buiten de concrete situatie te houden. Zulke tegenstrijdige doelstellingen veroorzaken een diepe verwarring, die ook is terug te vinden in de op entertainment gerichte imitaties van militaire VR.
Er bestaan hierbij recente historische parallellen. Het constructivisme is als dramaturgische stijl nauw verbonden met de Russische regisseur Vsevolod Meyerhold, die zelf minstens voor een deel reageerde op de stijl van Stanislavski, in de eerste dertig jaar van de twintigste eeuw. Meyerhold verving het 'methode-acteren' door zijn theorie van de biomechanica, waarbij hij het psychologisch realisme verwierp ten gunste van een opvatting van acteurs als machines die de uitdrukkelijke aanwijzingen van de machinebestuurder opvolgen. De conventies van het toneelrealisme verving hij door het constructivisme - het toneel als verzameling meetkundige en mechanische constructies die door zijn acteurs op gymnastische wijze konden worden gebruikt.
Het ging er bij deze veranderingen om het publiek er elk moment van bewust te houd en dat ze naar theater keken. Zijn doel was om sociale actie op te roepen buiten het theater, niet via de conventionele methoden van empathie en het opschorten van het ongeloof, maar via het theater als retorica, de opvoering als presentatie van een debat.
Het constructivisme was deel van een tegenaanval op het realisme en de burgerlijke esthetiek, een reactie die zich door alle kunsten verbreidde in de eerste helft van de twintigste eeuw. Veel anti-realistische bewegingen kwamen in deze tijd op als antwoord op de politieke gruwelen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, culminerend in de Eerste Wereldoorlog (zie ondermeer Gibian, 1971). Als de werkelijkheid zo verschrikkelijk kon zijn, was de wereld helemaal niet zoals ze was afgebeeld. Realisme werd zowel existentieel als artistiek gelijkgesteld aan leugen - dat wil zeggen, het maakte gebruik van illusies om geruststellende mythen te verbreiden over hoe de wereld werkte. De bedrieglijke aard van de voorstellingswijzen zelf moest worden ontmaskerd, en tegengestelde, nieuwe benaderingen van het toneel waren - van Tristan Tzara tot Bertolt Brecht - een culturele noodzaak. Woede, verbijstering en politiek activisme waren de brandstof van de aanval op het realisme.
Het constructivisme en andere anti-realistische stijlen wilden empathie voorkomen en dwingen tot nadenken - in zekere zin wilden ze het hoofd met al zijn woede en verstand afslaan van het lichaam van de natuur – ze ontkenden de biochemie van de empathie, de behoefte om verbindingen te leggen, de geneigdheid te groeien. Ondertussen schiepen toneelschrijvers als Giraudoux en
Anouilh een holistischer alternatief voor het realisme in de vorm van het impressionisme in het theater. Het impressionisme in de schilderkunst en de fotografie was ondermeer beïnvloed door de negentiende-eeuwse Romantiek met zijn eerbied voor de natuur als bron van waarheid en extase. Het magisch realisme in eigentijdse fictie, in films en ook steeds meer in computer-graphics en animaties, is de nakomeling van het impressionisme. Door het fantastische plausibel voor te stellen brengt het mensen ertoe onze constructies van het mogelijke zowel te ondervragen in termen van de natuur als in termen van menselijke bemiddeling. Je kunt ook zeggen dat magisch realisme het gene is wat er na de drang tot onthoofden komt. Door de ongeziene bemiddelaars van droom, geest en natuur voor te stellen als redelijke deelnemers aan de alledaagse realiteit, spreekt het magisch realisme van hoop, genezing en wederopbouw.
Magisch realisme is slechts een voorbeeld van een stijl - een perspectief - dat ons kan helpen ons een beeld te vormen hoe de toekomst eruit zal zien. Evenals Leonardo’s vliegmachines zijn onze voorstellingen aanwijzingen voor een mogelijke toekomst - een manier om techniek te maken en een manier om over de wereld na te denken. De voorstellingen die door een cultuur worden gemaakt, organiseren de constructie van wat die cultuur voor mogelijk houdt en stimuleren zijn wil.
Voor mijzelf, als kunstenaar en als mens, maakt het werken vanuit dit perspectief een glimp zichtbaar van een 'weg er doorheen'. Ik denk dat we voortdurend in dialoog moeten blijven met de natuur, niet alleen in de concrete objecten , maar ook in het proces van ons werk, in de manier waarop we nadenken over het oog, de hand, het gebaar, over lopen, vliegen, zien, gezichten zien in de wolken, kennis vergaren, niet alleen door dingen stuk te maken, maar ook door te creëren, dingen te vernieuwen, het mogelijke te reconstrueren, harmonie uit te drukken, dromen te concretiseren, hoop te materialiseren.
Literatuur:
Russell L. DeValois and Karen K. De Valois Spatial Vision , Oxford University Press, Londen 1988.
Merlin Donald Origins of the Modern Mind: Three Stages in the Evolution of Culture and Cognition , Harvard University Press, Cambridge,
USA 1991.
Richard Feynman The Character of Physical Law , MIT Press, Cambridge, USA 1967.
George Gibian, ed. and trans. Russia’s Lost Literature of the Absurd: A Literary Discovery. Selected works of Daniil Kharms and Alexander Vvendensky, Norton, New York 1974, 1971C.
Stephen Jay Gould //Wonderful Life: The Burgess Shale and the
Nature of History, W. W. Norton & Co., New York 1989.
Marshall McLuhan and Harley Parker //Through the Vanishing Point: Space in Poetry and Painting, Harper & Row, New York 1968.
Neil Postman Amusing Ourselves to Death: Public Discourse in the Age of Show Business, Penguin Books, New York 1985, Robert Sekular and Randolph Blake Perception, Third Edition, McGraw Hill, New York 1994.
Vernor Vinge 'Technological Singularity' in: Whole Earth Review , No. 81, Winter 1993, p. 88ff.
Vertaling Arjen Mulder