In de twintigste eeuw werd dat terdege geïllustreerd door kunstenaars als Marcel Duchamp of Andy Warhol, die de productie en perceptie van kunst beschouwden in directe relatie tot de wetenschap of de massa- en mediacultuur.
De mythe van de autonome kunst is echter hardnekkig: hoe de externe condities van kunst en haar wisselwerking met andere domeinen, bijvoorbeeld die van de media en technologie, de interne structuur van het kunstwerk beïnvloeden, wordt dan ook keer op keer en in vele vormen beproefd. De actuele, digitale cultuur werpt tevens nieuwe, urgente vragen op: Wat zijn de implicaties en mogelijkheden van de digitale code of van de gemediatiseerde waarneming? Hoe worden traditionele, humanistische ideeën over de natuur van kunstenaarschap en kunst herzien door bijvoorbeeld ontwikkelingen binnen artificiële intelligentie en artificieel leven?
Erwin Driessens & Maria Verstappen raakten bekend met werken als Breed en Tickle, waarin ze, gemotiveerd door de wens zich los te maken van het verstarde kunstsysteem, experimenteerden met Artificial Life en robotica. Vanuit een verlangen naar een meta-creatief systeem waarin esthetische expressie en ervaring zijn losgekoppeld van de individuele kunstenaar, ontdekten Driessens en Verstappen letterlijk en figuurlijk ‘life out there’. Binnen door hen getriggerde kunstmatige universa stuitten ze op onvoorziene, autonome expressies, gegenereerd door zelfstandig opererende processen.
Frankendael maakt deel uit van een project waarvoor de kunstenaars gedurende een jaar een aantal locaties in het Amsterdamse park Frankendael documenteerden. Elke scène werd met een digitale camera steeds vanuit eenzelfde standpunt gefotografeerd, en wel op hetzelfde moment van de dag, rond het middaguur. Met door henzelf ontwikkelde software monteerden ze elke reeks van opnames tot een ‘film’ van 9 minuten waarin in een vloeiende beweging de seizoenswisselingen en landschapsveranderingen zichtbaar worden.
Door de waarneming systematisch te automatiseren en te formaliseren werden de Frankendael-films geen romantische of subjectieve natuurbeschouwingen, maar eerder studies naar de spontane loop van de natuur, naar de emergente en entropische processen die eraan ten grondslag liggen. De manifeste verandering is de neerslag van de inwendige structuur van de natuur, van de natuur als meta-creatief systeem.
Echter, om niet alsnog te vervallen in neoromantisch of techno-utopisch gezwijmel, is het bij de Frankendael-films van cruciaal belang te erkennen dat er tegelijkertijd een conceptuele omkering in het spel is: de natuur in interactie met de camera, de software en de montage toont zich als een artificial life-systeem, of als een universum waarvan de natuurlijke kwaliteiten alleen blootgelegd kunnen worden middels kunstmatige middelen en een kunstmatige blik. De bevrijding van de blik vindt aldus plaats via haar verkunstmatiging. Precies hierin ligt de essentie van deze ‘natuurfilms’.