Mediamatic Magazine Vol. 6#4 Rik Delhaas 1 jan 1992

Kopsuggestie?

Niet alleen verminking van het lichaam of verlies van een lichaamsfunctie is een reden om een prothese aan te schaffen. Het is niet louter het suggereren van een complete mens dat ons een scala van mechanische, elektronische of silicone delen aan het lichaam doet koppelen. Tegenwoordig gaat de complete mens zonder prothesen gehandicapt door het leven. Deze dient als invalide beschouwd te worden.

Vergroot

Kop Suggesties -

Na mechanische prothesen, als voertuigen en machines, zijn het vandaag vooral de elektronische prothesen die het mensbeeld completeren. Dit komt niet zozeer voort uit een bewustzijn van beperking van lichaam en geest, maar eerder uit overmoed die ons doet vluchten in het uitvinden en de aanschaf van apparaten die aan onze mogelijkheden voorbijgaan.

De prothese maakte nooit deel uit van het menselijk lichaam. Ze begon daar waar het lichaam eindigt. Het begrip roept vooral het beeld op van mechanische hulpstukken voor mensen zonder ledematen of personen met aangemeten gebitten. Het beeld van apparaten die je ook weer makkelijk kunt afleggen of kunt ontkoppelen. Iets waar je niet mee gaat slapen, maar dat je wel onder handbereik bij je bed hebt liggen.

De prothese die het lichaam penetreert of zelfs ingebracht wordt is vooral te danken aan de ontwikkelingen binnen de medische wetenschap. Volgens Paul Virilio is het lichaam binnen de moderne wetenschap van genetische manipulatie en micro-elektronica het exercitieterrein van ‘slimme pillen’ en zich voortbewegende elektronica, zogenaamde animaten. Wij kunnen een invasie in het lichaam verwachten van hulpstukken die orgaanfuncties overnemen of herstellen.

Radio is ook een prothese. Radio behoort niet tot de generatie ‘slimme pillen’ of micro-elektronica, die een functie van het lichaam overnemen. Het is een prothese die aan het oor wordt gekoppeld en die er voor zorgt dat wat op afstand wordt uitgezonden onze hersenen kan binnendringen. Een prothese die de reikwijdte van een zintuig vergroot, maar wel het lichaam penetreert met informatie. Radio, mits aangezet, presenteert wat oorspronkelijk afwezig is. Een nieuw element nestelt zich zo in onze nabijheid. Het veroorzaakt een telepresentie. Fysiek zijn wij niet aanwezig op de plek waar de ander sprak of waar een gebeurtenis zich voltrok. Of waar anderen gebeurtenissen lieten voltrekken. Het suggereert onze aanwezigheid, maar maakt juist onze afwezigheid tot een feit.

De radioprothese is beperkt van aard. Ze slaagt er niet in om andere zintuigen van het menselijk lichaam in te schakelen. De luisteraar is afgesloten van alle andere zintuiglijke informatie, die wel beschikbaar zou zijn geweest bij aanwezigheid op die andere plek. Het enige dat hem bereikt is een geluidsafdruk die zich in een elektronische ruimte bevindt los van de oorzaak die tot dat geluid heeft geleid. Dat geluid kan ook los van de gebeurtenis een eigen leven gaan leiden. Radio levert daarmee een gewaarwording op waarbij wij maar ten dele opgaan in wat er gepresenteerd wordt. Een elektronische illusie die bovendien een grote discrepantie vertoont met de situatie waarin de radioluisteraar zich bevindt. Situaties die variëren van een strijkplank en de reuk van warm wasgoed tot de auto schuin voor me waarvan de bestuurder driftig op het stuur zit te trommelen.

Gaat het hierbij om een steeds subtieler moment van de wil opleggen aan de prothese? Gaat de prothese die in het lichaam doordringt of ingebracht wordt niet steeds meer een eigen wil vertonen? Deze vraag geldt voor zowel de elektronica in als buiten het lichaam, ook voor een prothese als radio.

Een oorlogsslachtoffer of een leproos kan een ingewikkelde worsteling voeren met het verlengstuk van zijn geamputeerde been, maar uiteindelijk legt hij zijn wil op aan dit mechanische apparaat, ook al heeft dat nog zo zijn beperkingen. Als luisteraar heb ik nog nooit mijn wil aan de radio op kunnen leggen. Hooguit door het uit te schakelen in opperste staat van verveling en daarmee werd het apparaat tevens nutteloos. Het zweeg en ik was op datzelfde ogenblik niet meer afwezig maar aanwezig. In zijn artikel Der neue Raum im elektronischen Zeitalter zegt filosoof/kunstenaar Peter Weibel hierover: ''De media zijn tot een tweede virtueel lichaam geworden dat de mens niet verlaat. Zolang de televisie aanstaat, zolang de telefoon nog als een tweede mond spreekt en een foto aanwezigheid suggereert, zolang kan de mens zijn angst bannen.

''Het bannen van die angst begint feitelijk bij de geboorte, bij het aanvaarden van de gezamenlijke werkelijkheid, bij het gebruikmaken van taal, bij iedere vorm van communicatie. Het spreken plaatst je tegenover de ander. Het doorbreekt de stilte en maakt iets duidelijk over het anders zijn. En daarmee wordt ook iets gezegd over de afstand die geïntroduceerd wordt bij het gebruik van een verlengstuk.

Even terug nog naar de leproos van wie, laten we zeggen, het rechterbeen geamputeerd is. Er viel een stompje van zo’n tien centimeter te redden. Een stompje met een glanzend vel, dat wat koddig maar hulpeloos kan bewegen. Richtingloos. Er wordt een prothese aangemeten naar lengte en gewicht van het lichaam. De prothese kan aan het stompje worden bevestigd en met een lange broek daar overheen kan de argeloze waarnemer op straat niet meer opvallen dan de getekende loopwijze. Maar voor de leproos is ieder moment weer duidelijk dat er een afstand is geïntroduceerd tussen het stompje en de aarde. Weliswaar is de loopfunctie gedeeltelijk hersteld, maar tevens heeft zich hij een aantal beperkingen eigengemaakt, die een aanvang namen bij het openbaren van de ziekte. Elektronische media geven je de mogelijkheid om beperkingen je eigen te maken.

Gemankeerde Prothese

Ik verlaat even de afdeling prothesen en keer mij naar een in Nederland veel gebruikte metafoor van de media als landschap. Radio moet daar ergens in te lokaliseren zijn. Als ik het overzie bestaat dat landschap in de eerste plaats uit een reeks van technologische ontwikkelingen en vernieuwingen. Radio is in dat opzicht een fase geweest binnen die ontwikkeling. Achteraf gezien zelfs een beetje een knullige uitvinding, die ongetwijfeld van belang is geweest en voor vele doeleinden is ingezet. Maar op dit moment valt niet te ontkennen dat in het medialandschap radio in het getto ligt. Andere media zijn functioneler of op verscheidene menselijke zintuigen aan te sluiten. Als we over gerichte communicatie praten zijn telefoon-, fax- en computerverbindingen in het voordeel. Overweldigend zijn televisie en virtual reality. De laatste twee brengen een ‘geloofwaardiger’ presentie van een immateriële werkelijkheid tot stand.

Radio is uit de gratie geraakt als prothese, als openbare ruimte, maar ook bij de media-instituten, de mediaprogrammeerders. De glorieuze toekomst ligt in het verleden, zoals ik onder andere mag vernemen van sentimentele radiomakers, freaks en luisteraars. De enige functionele toepassing die nog rest net buiten het getto, ligt in een saaie nieuwbouwwijk voor forensen. Vierentwintig uur per etmaal computergestuurde muziek met eens in het uur een paar, wat men noemt, nieuwsflitsen bedoeld voor bestuurders van auto’s, koffieapparaten en andere machines.

Ik bevind mij in het mediagetto. Dit is slechts een opmerking om de plaats te bepalen. Bovendien maak ik materiaal dat uiteindelijk bestemd is voor prothesen die als inefficiënt gelden. Ik heb het over een medium met een gebrek, die verdomde radio. Alleen met de mogelijkheden om geluid uit te stralen met alle waarden die daaraan te verbinden zijn en eenrichtingsverkeer. Maar juist in de onvolmaaktheid, in het gebrek aan mogelijkheden ligt het spanningsveld van radio.

In 1991 heb ik een aantal programma’s gemaakt met mensen die een gesprek met zichzelf voerden. Vanuit het idee dat het medium, de prothese per definitie, afstand schept en dat ik alleen te maken heb met geluid, misschien vanuit een onzinnige behoefte om die afstand te elimineren, heb ik een aantal mensen uitgenodigd zo’n gesprek op te nemen. Hardop, alleen met een bandrecorder op het moment dat het hen uitkwam. Het idee hierachter was dat iedereen in zijn hoofd gesprekken voert. Dat iedereen op die manier zichzelf kan observeren. Op die manier zelfs een gegenüber kan creëren. Het zelfgesprek is een fase voordat iemand zich presenteert, voordat iemand naar buiten treedt en een façade optrekt. Het resultaat van dat wat hij met zichzelf besproken heeft anderen laat horen. De poging zo’n gesprek te registreren en uit te zenden, om het openbaar te maken is uiteraard al schadelijk voor het gesprek. Maar in mijn aanvankelijke idee zou het gesprek dat uitgezonden zou worden zich af kunnen spelen in het hoofd van de luisteraar. Met andere woorden er zou geen afstand zijn die overbrugd hoefde te worden. Het resulteerde uiteindelijk in een worsteling met de afstand, een worsteling met het medium en met het Zelf.

Een ander idee kreeg ik naar aanleiding van het lezen van een artikel van Jean Baudrillard, Please follow me. Daarin werd de fascinatie van personen om iemand te volgen en zo veel mogelijk van de bewegingen en van de aanwezigheid van diegenen op een bepaalde plek vast te leggen, beschreven. Op goed geluk op straat iemand beginnen te volgen. De manoeuvres van de ander worden gebruikt als middel om afstand te doen van jezelf. Je bestaat slechts in het spoor van de ander, maar diegene weet dat niet, in feite volg je gewoon je eigen spoor, en zelf weet je het nauwelijks, aldus Baudrillard. Het is een nutteloze achtervolging die niet in een ontmoeting zal eindigen. Iemand anders verricht handelingen en de achtervolger neutraliseert ze. Het in woorden en geluiden vertalen van de verrichtingen van de ander, van de verrichtingen van de achtervolger maakt de luisteraar deelgenoot van een non-gebeuren. Het non-gebeuren dat het tegenovergestelde is van de spektakels die continu worden geproduceerd binnen de media. De gebeurtenis binnen de media die tot werkelijkheid wordt verheven. De continue drang van mediaprogrammeerders om de registratie tot gebeurtenis te verheffen en als het niet geregistreerd kan worden de geloofwaardigheid ervan in twijfel te trekken. Een continu inkapselen van allerlei processen en dat wat zich daarbuiten bevindt onbestaanbaar verklaren. Daarentegen is de achtervolging waarbij geen ontmoeting plaatsvindt een non-gebeuren, dat absoluut in twijfel moet worden getrokken.

Het landschap van elektronische media verandert in een vloedgolf met steeds meer media, steeds meer zendtijd en onbeperkte mogelijkheden om elektronische ruimten te betreden. Radio verwijst daarbinnen voor mij naar de mislukking. Het is een prothese die niet goed werkt en waar de invalide vervolgens mee wordt opgescheept in een tijdperk van overdaad aan prothesen. Het is een verwijzing naar de beperking van mens en media. Voor radiomaker en luisteraar betekent dat een worsteling met een prothese, waardoor zij getekend door het leven gaan. Dat weet ik als radiomaker. Televisiemakers daarentegen denken dat hun invaliditeit de werkelijkheid is. Zonder te merken dat ze eigenlijk in bed doorliggen.