Maar weet het oog nog wel waar en hoe het kijken moet? Of is de blik inmiddels zo vlijmscherp geslepen dat ze elke focus doorboort? Is de afstand tussen het oog en de wereld zo klein geworden dat het oog in de dingen is verdwenen? Laat het oog zich door de wereld verslinden?
Ons rest nog altijd het oor, dat oeroude zintuig van het gehoor. Het oor is echter lang geleden in diskrediet geraakt. Sinds de ontdekking van het oog komt horen op de tweede plaats. Maar als het oog het niet meer weet, is de tijd dan niet rijp voor een rehabilitatie van het oor? Vaarwel oog, welkom oor? Wat kan het oor betekenen in een cultuur die zweerde bij het oog?
Wie kan deze vragen beter beantwoorden dan het oor zelf: Jorinde Seydel sprak met haar (linker) Oor, haar beste oor. Een intieme aangelegenheid waarin het Oor de vragen vaak al hoorde voordat ze uitgesproken waren. Een gesprek onder twee ogen.
JS Voelt U zich onderschat?
O: Ik zou Mattheus willen aanhalen, die sprak Wie oren heeft, die hore. Oftewel de kennis van de wereld vindt in belangrijke mate via het oor plaats. Ik denk dat men, met name vanaf de Verlichting, toen het oog zijn opmars deed, het oor is gaan verwaarlozen en zijn mogelijkheden is gaan onderschatten. Tegelijkertijd is men de waarde van het zien, van het beeld, gaan overschatten. Ik zie dus ik ben, werd het motto. Onze cultuur kwam dusdanig in het teken van het 'zichtbaar maken' te staan, dat de wereld nu volledig binnenstebuiten is gekeerd. De term Verlichting zegt het al: we hebben het licht aangedaan en zijn met zoeklichten de wereld te lijf gegaan. Er is op deze aarde geen duister, of geheimzinnige plek meer over. We hebben de schijnwerpers ook op onszelf gericht. Na de lichtheid van het volmaakte, heldere zien van de Grieken, compenseerden de (h)origen in de duistere middeleeuwen het milde kaarslicht en het zwakke schijnsel van de olielampen met het bovenaardse licht van God, tot we onder de gloeilampjes en elektrische lantarens onze eigen contouren ontdekten. Door de overbelichting van het hedendaagse technologische apparaat, is ons eigen beeld al weer aan het vervagen. We zijn nu op een punt aangekomen dat we, om Mattheus nog eens te parafraseren, geen olie meer in de lamp hebben: het oog is uitgeput. Ik wil niets slechts zeggen over het oog, dat krijgt het ook maar allemaal opgedrongen, maar het is ziende blind aan het worden. Kan het tragischer? Het maniakale produceren en reproduceren van beelden ter ere van het oog heeft niets meer te maken met het concipiëren of bezweren van de werkelijkheid. De beelden leiden een volslagen eigen leven en ook de dingen gaan weer gewoon hun gang. Afijn, U weet evengoed als ik dat daar tegenwoordig hele studies over worden gemaakt.
Is de toekomst aan het oor?
Al lijkt het me onzinnig om zo'n krasse, profetische uitspraak te doen, het oor bezit inderdaad nog het vermogen om geluiden, gewaarwordingen van de wereld, te interpreteren en te selecteren en dientengevolge om betekenis te creëren. Ja, dat is bijna ouderwets, maar het betekent wel dat het oor nog de mogelijkheid kan bieden aan de mens om zich te situeren in een wereld die in toenemende mate gecompliceerd en abstract aan het worden is. Op deze potentie van het oor wordt echter nauwelijks een beroep gedaan. De Verlichting was er voor het oog, maar van een Opluistering voor het oor is nooit sprake geweest. Je kunt rustig stellen dat de Verlichting van het oog de Ontluistering van het oor impliceerde. Ik zeg altijd: we denken misschien dat we alles gezien hebben, maar we hebben nog niets gehoord. Als het oog nu een terminale crisis doormaakt, zou je denken In het land der blinden is het oor koning. Desondanks gaat het verraad aan het oor gewoon door.
Verraad aan het oor, dat klinkt bijna dramatisch. Hoe uit dat zich dan in het dagelijks leven?
Ik zal U een eenvoudig voorbeeld geven. De technologische media streven er naar de meest perfecte en zogenaamd realistische beelden op het scherm te brengen. Daarbij wordt echter het geluid en de meeste beelden gaan vergezeld van geluid altijd ondergeschikt en onheus weergegeven. Wat betreft het geluid kan men geeneens een discussie voeren over het realiteits- of representatiegehalte ervan. Als U op de tv naar een moord kijkt die plaatsvindt in een 'heavy' detectiveserie – zeg er wordt iemand van dichtbij neergeschoten – dan zult U het slachtoffer heel realistisch zien vallen en bloedend zien sterven. U zult echter niet de oorverdovende knal van het pistoolschot horen, of het gesplatsj en gesplets van de uit elkaar spattende ingewanden. Het geluid wordt bijna altijd verzacht. Ook als op het nieuws oorlogsbeelden worden getoond, wordt het lawaai van het oorlogsgeweld U grotendeels onthouden. Als men tijdens de Vietnam-Oorlog het geratel van de mitrailleurs en de knallen van de bomexplosies dagelijks op ware sterkte had laten doorklinken via de radio, dan hadden we de tv helemaal niet nodig gehad om het volk bewust te maken van de gruwelijkheid van die oorlog. Of stel, U kijkt naar een voetbalwedstrijd op de tv: de tv brengt U 'close-ups' van de spelers, maar nooit zult u ze op volle sterkte horen hijgen en rochelen. Dus wat wordt U nu eigenlijk dichterbij gebracht? Een beeld, nooit meer dan een beeld. Verraad aan het oor. Men heeft het beeld gescheiden van het geluid en dat heeft verregaande consequenties voor onze houding t.a.v. de werkelijkheid.
Er is nauwelijks onderzoek gedaan naar de filosofische betekenis van het oor. Een oor is een oor is een oor? Theorievorming rondom het oor is nagenoeg afwezig. De in 1990 in Berlijn gehouden conferentie Das Ohr als Erkenntnisorgan – zur Anthropologie des Hörens kan misschien als een eerste poging ter rehabilitatie van het oor beschouwd worden. Ik hoop dat het niet slechts een ludiek uitstapje was van de initiatiefnemer Dietmar Kamper, maar dat er een vervolg op zal komen. De conclusie die men op het symposium trok dat het oog zich in het kijken verliest, terwijl het oor zichzelf terugvindt in het horen, lijkt mij van groot belang en een stimulans voor verder onderzoek.
Wat betekent die uitspraak voor U?
Het oog wordt opgeslokt door de dingen waar ze haar blik op vestigt. Het oog geeft zichzelf weg, of sterker gezegd, al denkt ze dat ze verovert, ze wordt veroverd. De wereld gaat constant met het oog op de loop. Hoe makkelijk laat het oog zich niet bedriegen? Anders zouden het perspectief en het trompe-l'oeil niet functioneren, de fata morgana niet bestaan. En het gezichtsveld is veel beperkter dan het gehoorsveld. Ik hoor U door de gang aan komen lopen, terwijl in de kamer naast me de telefoon gaat, de roep van de bloemenverkoper op straat me niet ontgaat, de ruziënde stemmen van de buren tot me doorklinken en het gefluit van de waterketel in de keuken me waarschuwt...
Bestaat er voor U een verschil tussen horen en luisteren?
Het horen gaat het luisteren – of het spreken als je luisteren als een stomme vorm van spreken opvat – even vooraf. We zeggen niet zomaar je hebt niet goed geluisterd (al heb je me wel gehoord), of ik probeerde tevergeefs te luisteren (want ik kon het niet goed horen), of hij deed net alsof hij het niet hoorde (om niet te hoeven luisteren). Het oor vindt haar vrijheid, als een moment van reflectie, in de ruimte tussen horen en luisteren...
U heeft eens gezegd dat het oor weliswaar toe is aan een herwaardering, maar dat het radicaal anders moet blijven.
Ik pleit er natuurlijk niet voor dat het oor simpelweg het oog gaat vervangen. Dat zou namelijk betekenen dat het vermogen van het oor om effect te sorteren teniet gedaan zou worden. M.a.w.: als de filosofie van de westerse cultuur haar eigen ogen heeft uitgestoken, kunnen we er vrij zeker van zijn dat ze ook in staat is zich een oor af te snijden. We willen toch geen wereld van schijn én schal? Het oor, het geluid, heeft juist door haar marginale rol in onze vooruitgangsfilosofie nog de potentie om de wereld volgens een ándere strategie te ontdekken. Ik ben ervan overtuigd dat het geluid, door de onwil van onze cultuur om het op ware sterkte te laten én te willen horen, nog authentiek is. Omdat we het geluid nog niet geannexeerd hebben, bestaan er voor het oor nog geheimen.
Wilt U daarmee zeggen dat het oor nog verleid kan worden?
Ik ben ervoor om als we over het oor praten de term verleiding te vervangen door 'verzoening' : het oor kan nog verzoenen. Terwijl het oog zich passief laat verleiden, is er voor het oor een veel actievere rol weggelegd.
Doelt U op een verzoening van de mens met de wereld via het oor?
Precies, en de verzoening gaat misschien een stapje verder dan de verleiding: als ik het over de verzoening als theoretische figuur heb dan bedoel ik daar niet de flauwe Hegeliaanse synthese mee, of de opheffing van de verschillen. Integendeel, het betreft de verzoening met het naakte lot, met de ongenaakbaarheid van de natuur, van de binnenwereld met de buitenwereld, van het leven met de dood. De verzoening heeft bijna mythische dimensies.
Mensen reageren in het algemeen veel gevoeliger op geluid dan op beeld. Men klaagt over geluidsoverlast, maar niet over beeldoverlast...
Dat bevestigt alleen maar mijn idee dat geluid nog inbreuk kan plegen op het oor. Mensen hebben het gevoel dat ze zich tegen geluid moeten beschermen. Geluid kan ook door merg en been gaan. Het beeld daarentegen, zien we geeneens meer, al toont het nog zulke extremen. We zijn murw. Daar komt bij dat als je iets niet wilt zien, je gewoon je ogen sluit, of je afwendt. Wat dat betreft is geluid veel directer en meedogenlozer. Ik vind het een kracht van het oor, dat je het nooit echt uit kan zetten.
Het lijkt mij heel interessant om te horen – ik zeg bewust horen i.p.v. zien – wat er zou gebeuren als we de volumeknop van de wereld eens flink zouden doordraaien, zodat ze zich op volle sterkte kan laten horen. Laat het geluid eens wraak nemen. Laat alle honden blaffen, laat iedereen een keel opzetten, naar rechts met de geluidsknop van alle audiovisuele apparatuur, laat luiden die kerkklokken, laat een gamelanorkestje proberen een symfonieorkest te overstemmen... Scherpende messen, ruisende zeeën, tikkende klokken, zoemende ijskasten, roezemoezende straten, fluitende vogels, piepende deuren, krakende vloeren, kloppende harten, zuchtende adem, rinkelende telefoons, gierende winden, tikkende regens, krakende botten, ratelende printers, kreunende computers, knarsende tanden, klingelende bellen, loeiende kachels, hijgende liefdes, toeterende auto's, klinkende munten, snoozende wekkers, klikkende knopjes, aarzelende stemmen, kermende zieken, musische gedichten, knetterende vuren... Kletsen, babbelen, kletteren, vloeken, foeteren, mopperen, kankeren, roepen, spreken, gillen, schreeuwen, lachen, mompelen, murmelen, fluisteren, grinniken, schelden, gieren, schallen, galmen, schateren, schrapen, zoeven, klokken, schetteren, schreien, ritselen, huilen, wenen, snikken, schuren, brommen, hameren, boren, boeren... Al deze geluiden zou ik samen willen horen, als de uitvoering van een fatale partituur. Al klinkt het tegenstrijdig, alleen zo vinden we misschien de weg naar ons gehoor terug, door een oorverdovend lawaai. Iets anders, niet minder belangrijk: alleen zo kunnen we de Stilte herontdekken.
Van het lawaai naar de stilte: de stilte na de storm. Is het niet raar voor een oor om het over de stilte te hebben?
Stilte behoort tot het domein van het oor: het is één van de subtielste en veelzeggendste geluiden. Je kunt stilte niet zien, ruiken, voelen of proeven. Stilte hoor je. Wij zijn echter bang voor de stilte en proberen haar constant te overstemmen. Stilte zou iets negatiefs zijn: we associëren haar met passiviteit, met de dood, met gevaar. In een cultuur die het productiviteitsbeginsel hoog in het vaandel heeft staan, moet er altijd en overal wat gezegd worden (we kunnen nu eenmaal praten), iets te horen zijn (er is nu eenmaal geluid). Het betreft een horror vacui die steeds verder gaat en ons vermogen tot luisteren de das omdoet. De ongevraagde muzak in openbare ruimtes, het wegvluchten in de 'walkman' of 'discboy', het stupide gebabbel dat probeert te verhullen dat we niets te zeggen hebben... Het is afgrijselijk.