Henri-Pierre Jeudy toont zich in het in 1989 verschenen Les Ruses de la Communication een onheilsprofeet. Om te beginnen doet hij veel moeite om aan te tonen dat de Franse sociale theoretici die de laatste twintig jaar de toon hebben gezet in de analyse van en kritiek op maatschappelijke ontwikkelingen hun eigen graf gegraven hebben. Hun theoretische geweld heeft niets anders gedaan dan meegeholpen aan de vernietiging van betekenis en zin, die de logische uitkomst lijkt van de machtsovername door de technocultuur, die nu actueel is. Alle quasi-kritische illusies waaraan de theoretici zich in de loop der jaren hebben vastgeklampt worden in lange halen om zeep geholpen: het alternatief, het einde van het sociale, de derde wereld, de terugkeer van de ethiek. Het is een discussie die ik hier links zal laten liggen. Ik wil ingaan op het beeld dat Jeudy schetst van de techno-sfeer en zijn omschrijvingen van wat ons te wachten staat: het totalitaire regime van de communicatie.
Beheer van het Willekeurige
Voor Jeudy is het niet minder dan een oorlog, die tussen het sociale leven, met zijn ongerijmdheden, toevalligheden, vaagheid en dubbelzinnigheden aan de ene kant en de naar restloze doelmatigheid en eenduidigheid strevende machinerie van de communicatie aan de andere kant. Jeudy identificeert het elektronische netwerk met dat laatste en ziet daar in perfectie gebeuren wat in de maatschappij nog maar een tendens is: de algehele instorting van iedere betekenis en zin, de vervanging van openbaarheid en socialiteit door een voorgestructureerde overdaad aan kunstmatige en willekeurige beelden, waarmee het individu zich dient te vereenzelvigen. Dit is de epidemie die alle woorden en sociaal gedrag heeft aangevreten: als alles alles kan betekenen heeft niets meer zin. Met als gevolg dat iedereen een perfecte beheerder van het willekeurige moet worden. Zoals in de netwerken, zegt Jeudy, waar alleen nog maar verschijningen bestaan, waar iedereen zich onttrekken kan aan hem onwelgevallige indrukken. Waar in feite iedereen auto-erotisch zijn eigen ideaalbeelden en veilige, voorgeprogrammeerde verlangens volgt. Het systeem verdraagt niets anders dan doorzichtige en duidelijke beelden, die alles en niets betekenen. Het is een nihilistische woestenij, die is opgefleurd met gesimuleerde vormen van gezelligheid, vermaak, openbaarheid, erotiek enz.
Dat is ons voorland, volgens Jeudy. En wat hij 'de netwerken' noemt is het schrikbeeld waarin die catastrofe in zijn volle omvang kan plaatsvinden. Als straks de elektronische revolutie zegeviert is de wereld een elektronisch spiegelkabinet en ieder mens een willoze, perfect cybernetisch functionerende monade.
Het is een schrikbeeld van grote somberheid. Het doet een beetje denken aan de bezwaren die bestonden tegen de invoer van een telefoonnet rond de eeuwwisseling. Typisch iets wat een socioloog zou moeten opvallen. Als socioloog verwacht je van hem dat hij afstand kan nemen van de vorm waarin elektronische netwerken en andere telematische gemeenschappen nu ontstaan. Nu is het vaak nog zo dat in de ontmoeting met anderen in het Net het verband met de enen en nullen van de hardware en de technische architectuur van de software op de voorgrond dringen. Het Net is nog sterk overheerst door de stijl en de belangen van de zakenwereld. De oneindigheid en schijn van onmiddellijke alomtegenwoordigheid die van de elektronische communicatiesystemen uitgaat werkt nog intimiderend en vormen een vreemde, ontmythologiserende (vroeger ook wel ontmenselijkende) macht. Wie tweehonderd jaar geleden gewend was zijn gedachten en gevoelens toe te schrijven aan zijn ziel, en zich die voorstelde als een etherisch spookje ergens in zijn hoofd of borst, die zou het als een even grote ontheiliging ervaren om te horen over zenuwbanen, neuronen, enzymen, micro-elektriciteit enzovoort. Zijn conclusie zou waarschijnlijk lijken op die van Jeudy: als de mens een biochemisch wezen is, dan heeft zijn bewustzijn en streven geen zin. Of in hedendaagse termen: als het sociale het aflegt tegen de communicatie, is iedere betekenis loos, iedere interpretatie willekeurig. Maar wie weet is de communicatie wel een minder oppermachtig systeem dan Jeudy veronderstelt. Je kunt je goed voorstellen dat wat er in het Net gebeurt gaandeweg zo complex en verfijnd wordt, zich zo verdicht en vult met ruis, dat de communicatie het verliest van het sociale, oftewel dat zich alles wat Jeudy als verloren beschouwt weer vertoont, zij in andere gedaante, maar met dezelfde onvoorspelbaarheid, humor, vreemdheid, culturele meervoudigheid en hybride 'zin' als het leven zelf.
De elektronische sfeer is een woestijn, die in rap tempo begroeid raakt. Met alles wat mensen aan energieks, moois, slechts, doms en gewelddadigs te bieden hebben.
Gewoon
Jeudy's kritiek is een belangrijk tegengif tegen de onnozele Californische evangelisten van het Elektronische Paradijs, maar hij onderschat de gewoonheid van het elektronische medium. Uiteindelijk zal het, net als dat met het gedrukte medium gebeurde een niet meer uniform en ordelijk te beheren universum worden en plaats bieden aan al het chaotische en 'andere' dat de straten en achterbuurten bevolkt. Het zal inderdaad, net als het merendeel van het bedrukte papier klinkklaar gelul, leuterpraat en loze info bevatten. En uiteraard zal het leven in een elektronische wereld nieuwe eisen stellen, die flink verwarrend zijn.
Het Net dat aan het ontstaan is uit duizenden eilandjes van primitieve en minder primitieve telematische gemeenschappen is een nieuw continent, zoals Amerika dat was, en heel lang woonden daar alleen bruten, geldbeluste schurken, avonturiers, vervolgde religieuze fanaten, gevluchte misdadigers, onbegrijpelijke Indianen enzovoorts.
Het duurde even, er vloeide heel wat bloed, er werden heel wat mensenmassa's tegen hun wil naar toe gesleept, maar toen was het toch echt een wereld met alles erin, een nieuwe cultuur, met nieuwe dimensies en vermengingen, andere soorten humor, andere Andersheid.
Wat de natuurwonderen en de wilden in het nieuwe werelddeel waren, zijn de technische foefjes en spektakelstukjes, de hackers en techneuten in de wereld van de elektronica. Ook hier, net als bij de stichting van de usa, wemelt het van de zwijmelaars, die het hebben over een nieuw tijdperk, een heroïsche sprong voorwaarts voor de mensheid, ja, een gouden eeuw die op het punt staat aan te breken, het paradijs op aarde. Dit zal dan eindelijk het rijk van de vrijheid en de rechtvaardigheid zijn, helemaal opnieuw begonnen in de wildernis, of het niets, met de dromers, pioniers, verworpenen van de oude wereld. Het goud ligt op straat.
Het wachten is dus op de massale intocht van arme immigranten, gangsters, een burgeroorlog.
Verval
Jeudy's kritiek van de communicatie is waardevol, maar hij overschat de ordelijkheid en efficiëntie van het elektronische netwerk. De enen en nullen, de protocollen en codes; wat zijn het meer dan de kaarten van riolering, de geprefabriceerde bakstenen van de openbare gebouwen? Naarmate de elektronische communicatie in omvang toeneemt nemen ook de ruis, de geheimen, de misdaad, de onoverzichtelijkheid toe. Ze zal steeds meer op een stad gaan lijken met alle vervoering, raadselen en gevaren van dien.
Ook de schijnbaar in perfectie en leegte eindigende communicatie klopt nooit en helpt zichzelf om zeep. Er zullen altijd onrecht, domheid, chaos zijn, die worden losgelaten en uitgevochten in het Net. Hoe sneller hoe beter. Er bestaan geen tijden van verval. Het verval is van alle tijden en maakt misschien wel de kwaliteit van het bestaan uit. Dat de communicatie al bederft terwijl ze de macht aan het veroveren is, dat is misschien onze hoop.