De West-Berlijnse filosoof en programmeur Werner Künzel heeft het ambitieuze plan opgevat een genealogie van de computertheorie te ontwikkelen, geschreven vanuit 'de geest van de filosofie'. In de vijf boeken die tot nu toe verschenen, behandelt hij Founding Fathers als Lullus, Leibniz, Kircher en Babbage. De wortels van de high tech gaan volgens hem terug tot in de Middeleeuwen.
In een opgewekte, heldere stijl gaat de tekstarcheoloog Künzel de polemiek aan met degenen die geloven dat de computer pas midden 20ste eeuw ten tonele verscheen en het pre-elektronisch tijdperk afdoen als barbarij. Künzel: De computertheorie is tegenwoordig zo succesvol dat ze haar eigen geschiedenis niet nodig schijnt te hebben. Toch gaat er iets verloren. Dat kan je goed illustreren aan de hand van de kunstmatige intelligentie. Het onderzoek hiernaar is begonnen in de 19de eeuw en via de filosofie en de psychologie in technologisch vaarwater terechtgekomen. Intelligentie lijkt daarmee een technisch vraagstuk te zijn geworden, terwijl je het ook interdisciplinair zou kunnen behandelen. De archeologisch graafwerkzaamheden van Künzel zijn dan ook grensvervagend. Hij richt zich zowel tot de filosofen als de soft- en hardwarebouwers.
Nadat Werner Künzel overdag heeft lesgegeven bij Siemens, duikt hij 's avonds met een enorme bevlogenheid in de boeken om de ‘geheime oorsprong’ van de computer bloot te leggen. Toen z’n proefschrift over Foucault en Hegel af was, liet hij zich omscholen tot programmeur. Een verwijzing in een Amerikaans boek bracht hem op het spoor van de dertiende-eeuwse Spaanse priester Raymundus Lullus. Deze uitvinder/missionaris ontwikkelde een schema voor een symbolische machine die als ‘tekstmachine’ combinaties van betekenissen genereert. Het verbaasde Künzel dat de gevestigde filosofie de technici in haar eigen gelederen zo heeft verdrongen en regelrecht censureert. Als er iets is wat de vertegenwoordigers van de Zuivere Geest door en door haten, dan is dat wel de poging om de filosofische waarheid op welke manier dan ook te mathematiseren, schrijft Künzel in zijn boek over Lullus. ''Niets is in hun ogen zo vervaarlijk als de infiltratie van de mathesis in het rijk van de ideeën.
''
Sinds het Duitse idealisme rond 1800 heeft de filosofie zich volgens Künzel op haar eigen terrein teruggetrokken en de industriële revolutie aan zich voorbij laten gaan. De kloof tussen techniek en de alfawetenschappen is niet pas in de 20ste eeuw ontstaan. Ik lees nu toevallig Gaston Bachelards opstellen over epistemologie waarin hij de filosofen uit de 19de eeuw verwijt de technische ontwikkeling in hun tijd al niet meer te hebben begrepen. De filosofie die we nu kennen heeft de weinige opvattingen over techniek die ze heeft eigenlijk gehaald uit een periode die nog niet technisch was, dus voor 1800. Bachelard gaat het in dit geval om de elektriciteit. De negentiende-eeuwse filosofie oriënteerde zich op het bewustzijn van de burgerij en deze was in deze periode in feite zo stabiel, dat een reflectie op de opkomende techniek niet nodig was om de geldingskracht van de filosofie te bewijzen. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw moesten filosofen constateren dat ze uit de boot waren gevallen. Heidegger, maar ook de Frankfurter Schule hebben getracht de geschiedenis van de filosofie te herschrijven, om erachter te komen vanaf welk moment men het contact met de wereld verloor, maar geen van hen heeft het terrein van de natuurwetenschappen of de techniek betreden. Zo bleef techniek synoniem aan ‘catastrofe’, die van buitenaf de wereld, maar ook het denken zelf, bedreigt. Dat nota bene filosofen aan de wieg van de computer stonden, valt zo volledig buiten het blikveld van de huidige geschiedschrijving.
Technicus-Filosoof
In analogie met Nietzsches ‘kunstenaar-filosoof’ zou je Künzel een ‘technicus-filosoof’ kunnen noemen. Ik vroeg hem wat je daaronder zou kunnen verstaan: Een technicus-filosoof is iemand die zijn realiteitsbegrip ontleent aan de media waar hij of zij mee omgaat. Dat is een reusachtige breuk met het realiteitsbegrip zoals dat tot op heden wordt onderwezen, dat nog uitgaat van de Dialogen'' van Plato. Nog steeds neemt men als voorbeelden een tafel, een stoel of een boom. Het mag curieus klinken, maar het realiteitsbegrip is in die 2000 jaar niet veranderd. Het denken vanuit de technische media zou niet het mogelijk verlies van lichamelijk waarnemingsvermogens tot uitgangspunt moeten nemen. Het is eerder een concessie aan de veranderde omgeving. De technicus-filosoof hoeft deze ontwikkelingen ook niet per se verder te voeren, maar dient daar wel over na te denken. Men zou op z’n minst een besef moeten hebben van wat er gebeurt wanneer kennis mediaal wordt overgedragen en opgeslagen.
''
Techniek is voor Künzel meer dan een verzameling machines: het is bovenal een knutselbezigheid. En ook aan teksten kan gesleuteld worden. Künzel bedrijft de ‘Ars Combinatoria’ dan ook op geheel eigen wijze: hij laat zien dat het denken in rizomatische vertakkingen, toegepast op de raakvlakken van filosofie en techniek, een veelbelovende toekomst heeft. Dit gaat verder dan het beoefenen van een vrije, associatieve schrijfstijl om verborgen geschiedenissen te ontsluiten. Elektronische media veranderen de structuur van het denken zelf. Zo zou de invoering van hypertext spannende gevolgen kunnen hebben. Hoe zal de filosofiegeschiedenis gerecipieerd worden wanneer alle basisteksten, van pre-socraten tot postmodernen, op één cd-rom staan? Heideggers Sein und Zeit zal ongetwijfeld veel toegankelijker worden: je klikt het woord Geworfenheit aan en krijgt een korte uitleg van het begrip, een etymologie, in welke passages en ‘boeken’ Heidegger dit begrip nog meer gebruikt en welke filosofen hierop doorgaan. Compact Hermeneutics die het interactieve interveniëren in bestaande teksten een solide, technische basis geven. Want de techniek verhoogt niet alleen het plezier in tekstverwerking, maar biedt ook nieuwe communicatiemogelijkheden. Künzel: ''In tegenstelling tot film, radio en tv, waarvan men vroeger zei dat ze enkel passieve consumenten van ons maakten, activeert de computer ons en maakt ons producenten. Dit actieve aspect van de wetenschapsproductie brengt een grote verandering teweeg in het auteurschap. De auteur was tot voor kort iemand die boeken schreef en lezingen gaf. De interactieve kennisproductie via netwerken heeft zoveel consequenties voor het auteurschap, dat de filosofie en de literatuurwetenschap deze nog helemaal niet kunnen overzien.
''
Werner Künzel heeft samen met zijn collega Heiko Cornelius al een voorbeeld gegeven van de technische mogelijkheden en de Ars Magna van Lullus omgezet in de ‘hogere taal’ Cobol (apart verkrijgbaar op floppy). Dit programmeeravontuur is voor hen geen extraatje dat als digitale bijdrage alleen voor technisch geletterden toegankelijk is. Stap voor stap wordt in een apart hoofdstuk de structuur van Cobol en het coderen van Lullus’ categorieën voor de leek inzichtelijk gemaakt. Met enig doorzettingsvermogen kan de lezer vervolgens de afgedrukte uitdraai van het programma gaan ‘lezen’ om erachter te komen hoe de combinaties van Lullus door Künzel e.a. zijn omgezet in computertaal.
Volgens Künzel heeft Lullus de eerste tekstmachine ontworpen die in staat is waarheidsgetrouwe uitspraken te produceren. Met behulp van geometrische figuren, die met elkaar verbonden zijn en volgens exact gedefinieerde voorschriften met elkaar communiceren, worden alle mogelijke uitspraken gegenereerd en in tekenketens ondergebracht. De Lullus-hardware bestaat uit onafhankelijk van elkaar draaiende schijven, met op iedere schijf negen woorden of begrippen. Deze elementen vormen tezamen een logisch samenhangende zin met een vraag (waarom, wie), een subject (engel of levend wezen), de ‘goddelijke attributen’ zoals kracht en deugdzaamheid, relationele verbanden (verschillend van, tegendeel van) en een deugd (trouw, medelijden) dan wel slechte gewoonte zoals haat of hebzucht. Lullus brengt vervolgens de vijf categorieën samen in letters zodat er, als we een draai aan het rad geven, een bepaalde lettercombinatie uitrolt. Deze heeft Lullus vervolgens ondergebracht in tabellen. De software bestaat volgens Künzel uit de strikte regels die aan de interpretatie van de lettercombinaties zijn opgelegd. Lullus wilde met deze machine consistentie en transparantie in het denken aanbrengen door de gebruiker te dwingen steeds van dezelfde bouwstenen gebruik te maken, die voorzien zijn van heldere definities. Volgens Künzel heeft de Lullus-tekstmachine als achterliggend doel het formuleren van universele regels, die grens- en cultuuroverschrijdend zijn. Deze moet kennis voortbrengen die ook bruikbaar is in ‘heidense’ gebieden die nog niet gekerstend zijn.
Monadologie
Eenzelfde doelstelling treft Künzel aan bij de Duitse filosoof Leibniz (1646-1716). Ook hij wilde in het door burgeroorlogen verscheurde Europa van de 17de eeuw een universele taal ontwerpen die via een netwerk van universiteiten de communicatie op gang zou moeten brengen. Leibniz’ nooit gebouwde cilindrische rekenmachine betekent volgens Künzel een belangrijke stap voorwaarts van dode mechanische berekeningen naar een flexibele Ars Combinatoria, waarin een verschil wordt gemaakt tussen het invoeren van gegevens en het rekenwerk zelf. Ook filosofeert Leibniz over een binaire rekenmachine, die gebaseerd is op een tweevoudig getallenstelsel. Leibniz schrijft in 1679: ''Het binaire systeem, d.w.z. het rekenen met 0 en 1, is ondanks z’n lengte voor de wetenschap het meest fundamentele systeem en leidt tot nieuwe ontdekkingen. Wanneer getallen worden gereduceerd tot 0 en 1 heerst overal een prachtige ordening.
''
Belangrijker dan zijn ontwerp voor een rekenmachine vormen Leibniz’ gedachten over de monadologie. De monade als een ondeelbaar bestanddeel van stof of geest is in de technische lezing van dit begrip een in zichzelf gekeerde ruimte, zonder ramen, schijnbaar geheel afgesloten van de buitenwereld. Weliswaar komen er geen beelden binnen, maar er vindt desalniettemin wel degelijk een uitwisseling van ‘data’ plaats. Künzel trekt de vergelijking tussen de gesloten monade en met de duisternis binnen de chips van de Central Processing Unit.
Voor Künzel bezit het monadebegrip van Leibniz (in navolging van Deleuzes Le pli) een bijzondere actualiteitswaarde: ''De klassieke filosofie heeft Leibniz’ monade afgewezen omdat het te star en te statisch zou zijn. Bij Hegel, Marx en Adorno is het subject een dynamisch geheel dat voortdurend stroomt en zich transformeert. Volgens Hegel bestaat er geen substantie die niet in beweging is; er bestaat niets dat niet wordt opgelost in deze beweging. Gedeeltelijk komt dat overeen met onze ervaringen, maar tegelijkertijd voelen we ons begrensd. Onze huid en ons lichaam leggen beperkingen op. We hoeven dus niet louter de beweging als uitgangspunt te nemen, maar kunnen ook beginnen bij de polen of de dragers van de beweging. Je zou dan zo kunnen redeneren dat er verschillende instanties bestaan, individuen, die als eenheden weliswaar voortdurend met elkaar communiceren, maar daar niet geheel in opgaan. Ze lossen niet op, maar worden aan elkaar gekoppeld.
We kunnen ons vervolgens afvragen wat de aard van de hedendaagse technische interfaces is, wat voor openingen of laspunten dat zijn. Het goede aan het begrip monade is dat het zowel de eenheid van het individu als de verbindingen met de buitenwereld en communicatiemiddelen in zich verenigt. Lange tijd ging het Ik alleen maar op in een dialectisch, groter geheel. De monade daarentegen benadrukt de mogelijke openingen en combinatiemogelijkheden, die niet van tevoren zijn vastgelegd in wetmatigheden.
Voor Leibniz bestaat de monade niet zonder een netwerk. Michel Serres toont dat aan in zijn Hermes I en laat zien dat het netwerk van Leibniz zeer economisch is opgebouwd. Leibniz redeneert niet vanuit de dwarsverbindingen. Alle communicatie loopt bij hem via de Goddelijke Centrale Monade en kan volgens hem zo optimaal functioneren. Dat mag onhandig zijn als er maar twee monaden zijn, maar werkt aantoonbaar efficiënter als er duizenden monaden met elkaar gaan communiceren. Zo krijgt de Centrale Monade een technische functie en wordt onderdeel van een communicatiemodel. Op deze manier bezien hoeft dit netwerk niet afgedaan te worden als een star, autoritair model, dat voor een bepaalde wereldorde of religie staat. Vanuit onze optiek heeft een netwerk geen centrale instantie nodig die ingrijpt. Voor ons is de centrale niet meer dan een technische voorwaarde en verdwijnt als machtsinstantie op de achtergrond. Maar voor Leibniz moest de communicatie nog op gang komen en dat wilde hij organiseren. Het blijft de moeite waard voor de technicus-filosoof om de efficiëntie van dit monademodel serieus te nemen en niet alles dat voor Hegel is uitgedacht bij voorbaat af te schrijven.
''
De monade wordt ook wel geassocieerd met ‘cocooning’: de Westerse teleburger die zich afsluit van de boze buitenwereld en alleen nog via telecommunicatie met anderen in contact staat. Het leek mij legitiem om aan een promotor van het monadeconcept de vraag voor te leggen in hoeverre wij aan de vooravond staan van een klassenstrijd tussen monaden en (dataloze) nomaden. Künzel: ''De technische kloof tussen bevolkingsgroepen en continenten wordt inderdaad steeds groter. En de situatie zal nog lange tijd zo zijn dat de geprivilegieerde monade wel de keuze heeft al dan niet van e-mail of fax gebruik te maken en de nomade deze mogelijkheden niet heeft. De apparatuur is in het Westen zo goedkoop geworden dat ze voor iedereen betaalbaar is. Maar wellicht geldt dat straks ook voor de hele wereldbevolking – de walkman is al niet langer een exclusief Westers consumptiegoed. Dat zal sterk afhangen van de vraag in hoeverre dringende problemen zoals honger en milieuvervuilingen worden opgelost. Wat heeft een Indiaan in het Amazonegebied aan een laptop als zijn leefomgeving naar de knoppen gaat? Of mensen in Afrika die moeten vluchten voor droogte of een burgeroorlog?
''
Behalve met Lullus en Leibniz hield Künzel zich bezig met de barokke charlatan/theoreticus Kircher, die de Egyptische hiërogliefen als willekeurig tekensysteem opvatte en op het niveau van de simulatie tilde. Künzels laatste boek is gewijd aan de vroegnegentiende-eeuwse filosoof/ingenieur Babbage. Hij ontwierp een rekenmachine en was tegelijkertijd als filosoof en theoloog in staat om discussies met vakgenoten te voeren. Babbage dacht na hoe de schepping als programma gefunctioneerd zou kunnen hebben. Maar ook hij bleef een outlaw en is in vergetelheid geraakt.
Voor Künzel zijn deze studies slechts kleine puzzelstukjes uit een groot interdisciplinair onderzoek naar de verborgen geschiedenis van de techniek: In mijn boeken kritiseer ik de bestaande arbeidsdeling tussen techniek en filosofie niet in zulke directe bewoordingen. Ik neem eerder de positie in van de verteller en draag stenen van een mozaïek aan die het mogelijk maken een algemene kritiek te formuleren. Maar die kan alleen in groepsverband ontstaan. Dit ambitieuze project zou het levenswerk van Künzel kunnen worden. Maar wordt, als bijvoorbeeld Künzel z’n baan bij Siemens opgeeft en fulltime in de archieven duikt, zodoende niet weer de band met de techniek doorgesneden? Het enthousiasme waarmee hij nu zo’n radicale kortsluiting veroorzaakt tussen historische teksten en het hedendaagse computervocabulaire, zou dan snel kunnen verbleken. De speelruimte van de technicus-filosoof in de huidige academische wereld is nog uitermate beperkt. Zo blijven we aangewezen op nachtelijke theorie-escapades, die de weg weten door de duisternis van de chip.
LITERATUUR:
werner künzel/heiko cornelius
Die Ars Generalis Ultima des Raymundus Lullus, Studien zu einem geheimen Ursprung der Computertheorie, 5de ed., Berlijn 1991.
werner künzel/peter bexte Gottfried Wilhelm Leibniz Barock-Projekte, Machinenwelt und Netzwerk im 17. Jahrhundert, Berlin 1990.
werner künzel Der Oedipis Aegyptiacus des Athanasius Kircher, Das ägyptische Rätsel in der Simulation eines barocken Zeichensystems, Berlin 1989.
werner künzel Charles Babbage. Differenz-Machinen, Exkurse zur Karthographie der technischen Kultur im 19. Jahrhundert, Berlin 1991.
werner künzel/peter bexte Präsenz, Zeitspeicher und Time Machines, Essays, Berlin 1991.
Deze rijk geïllustreerde boeken kunnen worden besteld bij :Edition Olivia Künzel, Holsteinische Str. 37/1, 1000 Berlin 31, Germany.